Vroeg pieken – door sportpsycholoog Tim Koning

Stel je eens voor: een sportwereld waarin kinderen bewegen, vallen en weer opstaan – niet omdat het moet, maar omdat ze dat ‘gewoon’ doen. Waar plezier, nieuwsgierigheid en inzet de boventoon voeren en fouten niet leiden tot straf of twijfel, maar worden gezien als waardevolle feedback om het een volgende keer beter te kunnen doen. Een wereld waarin we niet zo snel mogelijk ‘het (en de) beste’ eruit proberen te halen, maar zoveel mogelijk kinderen zo lang mogelijk ruimte geven om te ontdekken wie ze zijn en wat ze leuk vinden.

Daar begint duurzame ontwikkeling: wanneer een kind plezier ervaart, wil het meer. Meer proberen, meer leren, meer bewegen. Plezier is de motor achter zelfvertrouwen, doorzettingsvermogen en groei. En die motor blijft lopen, zolang we niet te vroeg ingrijpen.

Echter is de praktijk weerbarstiger. Plezier lijkt vanzelfsprekend. We zeggen het met een lach, hangen het groot op in gymzalen en je hoort het op elke sportdag. Maar zodra iemand beter lijkt dan leeftijdsgenoten, ontstaat er haast. En wanneer hij/zij wordt doorgeschoven naar een talentprogramma of profclub, wordt plezier vaak behandeld als een luxeartikel. “Ze kiezen hier toch zelf voor? Dan vinden ze het toch leuk?”

Als sportpsycholoog hoor ik het dagelijks. Jonge sporters die delen:
• “Als ik verlies, voelt het alsof ik anderen teleurstel.”
• “Ik ben bang dat het me niet gaat lukken.”
• “Vroeger vond ik het leuker.”

En ouders die zeggen:
• “Ik zie dat het te veel is, maar ze willen het zo graag.”
• “Ik wil ze steunen, maar ik weet niet hoe.”

En coaches die zeggen:
• “We praten over ontwikkeling, maar op het veld telt vooral winnen.”
• “Ik wil ruimte geven, maar de club duwt richting resultaat.”
• “Een hoger niveau is toch beter voor de ontwikkeling?”

We weten inmiddels beter: plezier is geen bijproduct. Het is een werkwoord. Het vraagt onderhoud, nieuwsgierigheid en herwaardering. Zeggen dat plezier vanzelfsprekend is omdat iemand ‘de kans heeft gekregen om…’, is alsof je zegt dat een elektrische auto vanzelf blijft rijden wanneer de accu leeg is.

Toch grijpen we vaak vroeg in. We vieren vroege prestaties. Op jonge leeftijd verder zijn dan leeftijdsgenoten lijkt beter. Het systeem haakt daarop in met extra trainingen en begeleiding – maar alleen voor geselecteerden of wie het kan betalen. Dat klinkt nobel, maar de keerzijde is groot.
Onderzoek laat zien: vroege prestaties zeggen weinig over latere successen. Ze kunnen zelfs een negatieve impact hebben. Waarom dan toch een systeem dat kinderen vroeg indeelt in ‘veelbelovend’ en ‘die kan beter iets anders doen’?

Kortom – hoelang blijven we jonge kinderen nog in een hokje duwen?

De gevolgen zien we dagelijks: blessures, mentale druk, perfectionisme, faalangst, somberheid. De angst om niet te voldoen. We knikken instemmend bij onderzoeken die dit bevestigen. En toch… verandert er weinig.

Waarom? Omdat we onze overtuigingen lastig loslaten. Omdat we graag onderdeel zijn van succes. Omdat we bang zijn iemands ‘potentie’ te verspillen. Maar is dat niet precies wat we nu doen? Ook bij onszelf spelen faal- en succesangst mee — dat vertaalt zich in ons handelen.

Dit systeem leert kinderen kijken door een zwart-witbril die reikt tot hun identiteit: ik ben wat ik bereik. Presteren is een voorwaarde geworden om gezien te worden. Als we kinderen leren dat ze alleen meetellen als ze excelleren, verliezen we wat hen juist veerkrachtig en gemotiveerd maakt.

Wat dan wel?

In Noorwegen gaan ze uit van: as many as possible, as long as possible[1]. Waardoor kinderen zichzelf en anderen beter leren kennen, ruimte houden om te ontdekken, te spelen, fouten te maken – en te groeien.

In het boek De Talentformule worden zes universele bronnen van plezier beschreven:

  1. Autonomie – kunnen kiezen en durven proberen
  2. Competentie – merken dat oefening leidt tot iets kunnen
  3. Verbinding – steun voelen, jezelf mogen zijn
  4. Uitdaging – passende prikkels bij waar jij beter in wil worden
  5. Ontwikkeling – het gevoel dat je vooruitgaat
  6. Beweging – fysieke beweging en sport specifieke bewegingen

Als coach of bestuurder kun je hierin het verschil maken. Niet door harder te duwen, maar door ruimte te geven. Door letterlijk een stap terug te doen – juist als je wilt ingrijpen. Kijk door de ogen van het kind. Wat zie je dan?

De oefening voor morgen: als je iets voelt ‘opborrelen’ naast het veld – doe één stap achteruit.[2] Herinner jezelf aan wat je wél wil doen: observeren en genieten. (of iets anders, autonomie is belangrijk toch? J))

Kinderen willen van nature leren. Ze zijn nieuwsgierig, speels en hebben een ontdekkingsreis voor de boeg. Het is aan ons om ze die ruimte te blijven gunnen.

Laten we samen bouwen aan een sportcultuur waarin kinderen zich veilig voelen om fouten te maken, waarin plezier de boventoon voert, en iedereen de kans krijgt om te groeien — op zijn of haar tempo.

Tim Koning, sportpsycholoog

Tip: lees ook het artikel De (on)mogelijkheden van beoordelen en selecteren in de hockeysport door Niels Papen

[1] Onderzoek uit Noorwegen: Erikstad, M. K., Johansen, B. T., Johnsen, M., Haugen, T., & Côté, J. (2021). “As many as possible for as long as possible”—a case study of a soccer team that fosters multiple outcomes. The Sport Psychologist35(2), 131-141.

[2] In het verlengde van: The body talks – Een stap achteruit kan als een anker dienen om uit je automatische reacties te stappen en de stap naar achter is passend bij wat je van jezelf vraagt: let them play.

Deel deze pagina