Wat is de invloed van groei op de ontwikkeling en prestatie van een hockeyer?

De afgelopen maanden is binnen de KNHB een discussie gestart over hoe en hoe vaak kinderen te belasten en vanaf welke leeftijd te selecteren. Met dit artikel geef ik meer inzicht in de groeispurt en wat dit betekent/kan betekenen voor de ontwikkeling van een hockeyer en voor het selectiebeleid. In de D-, C- en soms B-jeugd zien we veel verschillen ontstaan in het fysiek van het kind. De kinderen krijgen hun laatste groeispurt en er treden ook nog veel hormonale veranderingen op. Daardoor verandert het lichaam en het lichaamsbeeld veel in korte tijd. Dit heeft invloed op de (sportieve) ontwikkeling van het kind/de speler. De ontwikkeling van het kind verloopt in drie versnelde groeifases, ook wel groeispurt genoemd. De eerste fase is tussen het 1ste en 3de jaar, de tweede fase tussen het 6de en 8ste jaar en de derde fase tussen het 10de en 15de jaar. Bij de eerste twee fases loopt dit redelijk gelijk tussen meisjes en jongens. Bij de laatste, derde, fase is er een verschil tussen meisjes en jongens. Meisjes doorlopen eerder deze groeispurt, gemiddeld op de leeftijd van 10-13 jaar. Voor jongens is dit op de leeftijd van 12-16 jaar. Dit verschil komt voornamelijk door de hormonale veranderingen welke jongens en meisjes ondergaan.

In de praktijk brengt deze laatste groeispurt enkele dilemma’s/uitdagingen met zich mee:
1. Er is binnen een team een verschil in lengte en fysiek en dit heeft invloed op het selectiebeleid.
2. Er treedt een verandering op van de motoriek.
3. Er kan/is een toename van (overbelasting)blessures.

Ad 1. Verschillen binnen een team
Onderstaande verschillen (foto 1) zijn voor veel ouders en trainers/coaches herkenbaar wanneer hun kinderen in de D-, C- en soms nog B-jeugd spelen.

Foto: Joost de Vries

Teams/selecties en competities worden nu veelal ingedeeld op kalenderleeftijd. Maar juist in de leeftijdsfase tussen 10 en 15 jaar kunnen deze verschillen op fysiek gebied erg groot zijn en invloed hebben op de prestaties. Voor selecteren betekent dit vaak dat de fysiek sterkere kinderen geselecteerd worden, terwijl dit richting de toekomst geen betere keuze hoeft te zijn. De vroegrijpers hebben een voordeel ten op zichtte van de laatrijpers, terwijl deze laatrijpers in potentie net zo goed kunnen zijn. In deze fase van ontwikkeling en opleiden is het belangrijk dat het kind centraal staat. Hierin ben ik het ook eens met de quote van Jaïr Levie in zijn hockeyvisie over de ontwikkeling van de speler: “Bij opleiden ligt namelijk de focus op de speler, terwijl we bij presteren te veel bezig zijn met het resultaat van het team.” De KNHB heeft hierin al een goede stap gezet door het selectiebeleid hierop aan te passen, zie hiervoor het blok ‘Nieuwe richtlijnen selecteren en beoordelen’.

Voor selectie betekent dit vaak dat de fysiek sterkere kinderen geselecteerd worden, terwijl dit richting de toekomst geen betere keuze hoeft te zijn

Ad 2. Verandering van motoriek
Verandering van motoriek is wat veel ouders en trainer/coaches ook zullen herkennen in deze leeftijdsfase. De speler is minder explosief, struikelt sneller over zijn eigen voeten, et cetera.
Onderstaand een overzicht van de meest voorkomende signalen:
• Afname van de uitvoering
• Steken of pijn in spieren en/of gewrichten
• Vermoeidheid en slapeloosheid
• Verhoogde ochtendpols
• Hoofdpijn
• Onvermogen om een training te volbrengen
• Vatbaarheid voor ziekten

Door de versnelde groei en toename van de hormonen (oestrogeen bij meisjes en testosteron bij jongens) treedt er onder andere verandering op in de neuromusculaire aansturing van de spieren en van het lichaamszwaartepunt. Tijdens de groeispurt worden bij meisjes de heupen breder waardoor het lichaamszwaartepunt meer naar achteren komt te liggen. Bij jongens worden de schouders breder waardoor het lichaamszwaartepunt meer voorwaarts komt te liggen. Dit heeft invloed op de motoriek. Daar komt bij dat het brein in deze periode ook volop in ontwikkeling is, waardoor normale beweegpatronen ineens niet meer normaal zijn en kinderen ‘op zoek’ moeten naar andere en/of nieuwe beweegpatronen. Ieder kind moet hier op zijn eigen manier een weg in vinden. Sporten helpt hier zeker bij, maar men dient daarbij wel rekening te houden met de invulling van de complexiteit van enkele motorische vaardigheden, zoals de bal-stickcoördinatie in combinatie met rennen.

Ad 3. Toenemende kans op blessures
De verandering van de motoriek is ook één van de oorzaken bij het ontstaan van blessures. De overige factoren voor blessures bij kinderen zijn weergegeven in onderstaande tabel 1.

Naast bovenstaande factoren, speelt vroeg-specialisatie ook een belangrijke rol in het ontstaan van overbelasting blessures bij kinderen. Door vroeg-specialisatie leren veel kinderen motorische vaardigheden en beweegpatronen die goed toepasbaar zijn binnen hun sport. Maar het oplossingsvermogen (lees ‘motorische landschap’) is beperkt, waardoor het moeilijker is om nieuwe motorische beweegpatronen aan te leren of oude af te leren. De meeste blessures ontstaan aan het begin van het seizoen en tijdens de overgang van veld- naar zaalhockey (en vice versa). De voornaamste reden bij de start van het seizoen is een combinatie van excessieve trainingsopbouw/belasting (lees ‘intensiteit’) en groei. Een groot deel van de kinderen groeit gemiddeld meer in de vakanties (rustmomenten) tijdens de groeispurt. Daar komt bij dat na deze rustperiode (vakantie) de belasting vaak (te) snel wordt opgevoerd. Je kunt nagaan wat voor impact dit kan hebben op het kind als zowel de lichaamssamenstelling, motoriek en belasting in korte tijd veel verandert. Dit vraagt dus veel van het (motorische) aanpassingsvermogen van het kind. Soms lopen deze kinderen dan ook letterlijk op hun tenen. Bij deze groep zien we vaak blessures ontstaan bij de overgang van zaal- naar veldhockey. Dit heeft vooral te maken met een verandering van ondergrond en veldgrootte en soms ook de tussenliggende kerstvakantie. Zaalhockey vraagt veel meer belasting op het pees- en bandapparaat, en daardoor op de groeischijven in verband met het kortere wenden/keren, minder lange sprints en meer start/stop-bewegingen in vergelijking met veldhockey. En juist bij de start van de veldhockeytraining wordt vaak weer begonnen met shuttles over het halve veld met (relatief) hoge intensiteit. Hierin is een duidelijke opbouw zeker wenselijk. Een ander belangrijk aspect bij het herkennen/signaleren van blessures op deze leeftijd is de ervaring van trainingsdruk. Kinderen verwerken dit ook op hun eigen manier: de een ervaart het als druk om altijd te moeten presteren en loopt letterlijk op zijn ‘tenen’, de ander heeft moeite om het niveau vast te houden en dan met name in de toetsweek. Cognitief wordt er op de middelbare school ook veel gevraagd en zoals eerder benoemd kan dit invloed hebben op de motoriek, maar ook op het herstelvermogen.

De meeste blessures ontstaan aan het begin van het seizoen en tijdens de overgang van veld- naar zaalhockey (en vice versa)

Foto: Koen Suyk

Hoe kunnen we kinderen tijdens de groeispurt zo goed mogelijk belasten?
Er is helaas geen ideaal pad om dit te begeleiden. Er zijn wel enkele handvatten (figuur 1) die je meer inzicht kunnen geven in de ontwikkeling.

Een schatting van de groeispurt is goed zelf te meten in de praktijk. We spreken dan over de Age of Peak Heigh Velocity (PHV). Voor het berekenen van de PHV heb je nodig:
• Geslacht
• Geboortedatum
• Staande lengte
• Zithoogte
• Gewicht
• Meetdatum

Deze gegevens kunnen hier ingevuld worden. Hiermee kan de leeftijd worden berekend op basis waarvan waarschijnlijk de groeispurt plaatsvindt en kunnen trainingsprogramma’s daarop worden aangepast. Ondanks de beperkingen van deze methodiek is het de meest praktische manier om inzicht te krijgen waar een speler staat in zijn groeiontwikkeling. Dit inzicht kan vervolgens gekoppeld worden aan de reguliere timing van de groeispurt bij jongens (ongeveer 14 jaar) en meisjes (ongeveer 12 jaar).

Spelers kunnen op basis van deze berekening worden verdeeld in drie categorieën:
• Vroegrijpe sporters (groeispurt bij meisjes op 11 jaar of jonger; bij jongens op 13 jaar of jonger).
• Gemiddeld rijpe sporters (groeispurt bij meisjes tussen 11 en 13 jaar; bij jongens tussen 13 en 15 jaar).
• Laat rijpe sporters (groeispurt bij meisjes op 13 jaar of ouder; bij jongens op 15 jaar of ouder).
Bron: opstellen talentenprofielen NOC-NSF (2018).

Een schatting van de groeispurt is goed zelf te meten in de praktijk

Het eerste meisje zit in de P2 fase (in de groeispurt): de PHV is -0,45 jaar voor haar (verwachte) groeispurt, dus zij zit in de stijgende lijn in de P2 fase (zie figuur 3). Het tweede meisje zit in de P1 fase (vóór de groeispurt), de PHV is -1,6 jaar voor haar (verwachte) groeispurt; zij zit dus nog voor de groeispurt (figuur 3). Wanneer een kind in welke fase is, wordt beschreven onder het kopje ‘Wanneer spreek je van welke fase?’

De PHV wordt verdeeld in drie fases:
• P1 fase: de onset, de fase vóór de groeispurt
• P2 fase: de fase in de groeispurt
• P3 fase: de fase nà de groeispurt en met name de hormonale veranderingen

Wanneer spreek je van welke fase?
De P1 fase is -1,5 jaar vóór de PHV, de P2 fase is tussen de -1.5 en 0 jaar van de PHV en de P3 fase tussen de 0 en +1,5 jaar na de PHV. Het advies is om kinderen binnen -1,5 jaar binnen hun PHV om de 2 maanden te meten tot 1 jaar na de PHV. Daarna is het advies om elke 6 maanden te meten. De P3 fase wordt ook Peak Weight Velocity (PWV) genoemd. In deze fase is er een grotere gewichtstoename door de aanmaak van hormonen. Door deze versnelde gewichtstoename verandert het lichaamszwaartepunt (zoals eerder beschreven) het meest. De PWV is ook weer verschillend bij jongens en meisjes:
– Meisjes: 3 tot 9 maanden na hun PHV
– Jongens: 2 tot 4 maanden na hun PHV

De beste manier om de PWV te monitoren is elke twee maanden na de PHV het lichaamsgewicht te meten gedurende 6 (jongens) tot 12 maanden (meisjes). Wanneer de biologische leeftijd en PHV bekend zijn binnen een team en er daarbij een groot verschil is in fysieke samenstelling, kan het een overweging zijn om tijdens een deel van de training de oefenvormen ‘in te delen’ op biologische leeftijd. Zodat een kind meer zijn vaardigheden kan trainen in plaats van continu te trainen met verhoogde weerstand die invloed heeft op het plezier en mogelijke overbelasting.

Het kan een overweging zijn om tijdens een deel van de training de oefenvormen ‘in te delen’ op biologische leeftijd

Foto: Willem Vernes

Monitoring motorische vaardigheden
In verschillende onderzoeken wordt erover gesproken dat kinderen binnen bepaalde leeftijdsfases motorische vaardigheden beter kunnen ontwikkelen. Binnen de groeispurt is hier ook sprake van. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is deze argumentatie niet heel sterk. De reden hiervan is dat het voornamelijk binnen kleine groepen is onderzocht en dat onderzoeken elkaar tegenspreken. Wat wel duidelijk naar voren komt is dat, wanneer deze kinderen periodiek gevolgd worden (monitoring) middels testen, dit een goed beeld geeft over welke motorische vaardigheden verbeteren of verminderen tijdens de groei. Helaas geeft het geen uitspraak over het voorkomen van blessures. Voor mijn onderzoek heb ik verschillende testprotocollen (voor verschillende sporten en leeftijdsfases) ontwikkeld die de motorische ontwikkeling middels een volgsysteem goed in kaart brengen. De opzet van de monitoring, gericht op motorische vaardigheden, is de ontwikkeling van het individu te volgen en deze te kunnen vergelijken met zichzelf en leeftijdsgenoten.

In tabel 2 vind je een basisopzet voor een junioren D1- en C1-team.

Het afnemen van de testen vergt wel enige voorbereiding en gaat ten koste van trainingstijd. De testen kunnen in 60 minuten worden afgenomen met een heel team. Tijd voor de invoering van de test is mede afhankelijk van welk testmateriaal gebruikt wordt gemaakt en varieert van 30 minuten tot 2 uur per team. Bovenstaande testbatterij is gebaseerd op de motorische vaardigheden en op referentiewaarden voor kinderen. Wil je de motorische ontwikkeling volgen, dan is het advies om minimaal drie keer per jaar het testprotocol af te nemen, in combinatie met de groei, om zo een duidelijk beeld te krijgen over de ontwikkeling van je spelers. De reden om dit drie keer per jaar te doen heeft te maken met het motorische leerproces. Laat de testen afnemen door een (kinder-/sport-) fysiotherapeut en/of inspanningsfysioloog die ook kennis heeft over de ontwikkeling van het kind.

Vanuit mijn onderzoek wordt nu meer zichtbaar dat tijdens de groeispurt enkele motorische vaardigheden afnemen en dat dit per sport verschillend is. Bij hockey is er een afname van sprintsnelheid in de P1 fase en afname van hockeyvaardigheid (dribbeltest) tijdens de P3 fase. De groep is helaas nog te klein om hier een harde uitspraak over te doen. We zien tijdens de P1 en P3 fase in de groeispurt ook een toename van overbelasting blessures en aandoeningen van de groeischijven door overbelasting, zoals Morbus Sever en Osgood Schlatter. Helaas kunnen we nog niet aantonen of dit ook met elkaar in verband staat, hiervoor zijn nog te weinig data beschikbaar.

De opzet van de monitoring, gericht op motorische vaardigheden, is de ontwikkeling van het individu te volgen

Trainen van motorische vaardigheden
Vanuit de visie op motorisch leren zijn het ASM model en donorsporten het meest ideaal om kinderen veelzijdig aan het bewegen te krijgen, juist vóór de start van de groeispurt. Daarbij wil ik aanvullen dat we zien dat de algehele motoriek van kinderen de afgelopen generaties achteruit is gegaan (figuur 6).

Dus veelzijdig bewegen is een kernwaarde om kinderen goede bewegers te laten zijn voor nu, maar ook voor de toekomst. Hiermee wordt het motorisch beweeglandschap vergroot, waardoor er tijdens de groeispurt betere beweegoplossingen gevonden kunnen worden en uiteindelijk minder blessures aanwezig zullen zijn.

Doseren van de belasting
Een ander speerpunt is het doseren van de belasting. In veel sporten, inclusief hockey, is de tendens om na de zomervakantie veel te gaan trainen. Vaak wordt dit gedaan met de beste bedoelingen, maar wordt hierbij eenzijdig getraind en weinig geperiodiseerd, met als gevolg dat veel kinderen overbelast raken. Zoals eerder beschreven zijn kinderen tijdens de groeispurt hier gevoeliger voor. Maar hoe kun je dan zorgen dat kinderen niet overloaded worden getraind, maar ook niet underloaded? Deze vraag krijg ik veel gesteld. Mijn belangrijkste wedervragen zijn dan altijd: Waarom wil je dit als trainer/vereniging?; Wil je gedurende het gehele seizoen een fitte selectie?; Of wil je ontwikkeling zien in het team/speler? Of wil je gedurende het seizoen piekmomenten hebben, zoals bij de play offs? Want dit heeft invloed op het periodiseringsschema voor het gehele seizoen (lees ‘Macroplanning’). Het belangrijkste hierbij is te kijken naar wat voor groep je traint. Juist in deze leeftijdsgroep (11 t/m 16-jarigen) is er een verschil in fysieke ontwikkeling aanwezig tussen vroeg- en laatrijpers. Ik vergelijk deze groep kinderen altijd met topsporters waarbij je op zoek gaat naar de ‘sweet spot’ van iedere sporter. De ‘sweet spot’ is het zoeken van de ideale trainingsprikkel zonder (overbelasting)blessures. Hierbij kijk je naar de trainingsintensiteit, -omvang en -frequentie.
Om die reden maak ik altijd eerst een microplanning (4-, 6- of 10-wekelijkse cyclus), opgebouwd uit de FITT-factoren:
– Frequentie
– Intensiteit
– Tijdsduur
– Type training/activiteit

Een ander speerpunt is het doseren van de belasting

Bron: HC Abcoude

Wat houden deze factoren in?
Frequentie is bijvoorbeeld het aantal trainingen per week of het aantal herhalingen van oefenvormen tijdens de training. De intensiteit is de ervaring van kracht/hevigheid in combinatie met herstelvermogen. De tijdsduur kan bijvoorbeeld de duur van een training of oefening zijn. Het type training/activiteit is zeer uiteenlopend. Dit hangt veel samen met de intensiteit van de training. Denk bijvoorbeeld aan tactische training, loopscholing, stickvaardigheidstraining, et cetera. Daarnaast kan het monitoren van de hartslag ook een betrouwbare indicator zijn om overtraining te signaleren. Maar dit is helaas niet altijd mogelijk binnen verenigingen. De grootste uitdaging bij kinderen in de groei is de afstemming tussen alle vier de factoren, maar vooral de impact van de intensiteit heeft de meeste invloed.

Praktische voorbeelden
Bij de start van het seizoen van een Meisjes C-selectieteam wordt in de vierde week van de zomervakantie weer gestart met voorbereiding op het nieuwe seizoen. Normaal gesproken traint dit team 3x per week, maar vanwege de vakantie is dit 5x per week. De planning (tabel 3) voor de twee weken in de vakantie is als volgt (het is een ruwe planning zonder invulling van tijd, dit verschilt nogal per sport en vereniging):

Het team is nog niet compleet, een aantal kinderen is nog op vakantie en sluit later aan. Een aantal kinderen is in de P1, P2 of P3 fase binnen het team (vaak niet bekend). Kijkend naar deze planning zijn er weinig herstelmomenten tijdens de training, maar ook tijdens de week. Ieder kind zal hier op zijn eigen manier op reageren, maar zeer waarschijnlijk zal een derde van het team overloaded getraind worden in deze twee weken. In de eerste week zullen ze dit nog kunnen opvangen, maar daarna zullen ze in het ‘rood’ blijven trainen en weinig tot geen herstelmomenten hebben. Derhalve hebben zij een verhoogde kans op het ontwikkelen van blessures.

Hoe deze aanpak te veranderen?
Een oplossing zou zijn om bij de start van het seizoen bij de kinderen, ook degene die later terugkomen van vakantie, eerst de PHV/PWV te bepalen en te meten/wegen, om te bepalen in welke fase van de groei ze zijn. Als dit bekend is kun je de groepen indelen op biologische leeftijd of de intensiteit van de oefeningen aanpassen per groep of individu.

– groep P1 – 10x 100%
– groep P2 – 10x 80%
– groep P3 – 10x 80%.

Maar dit kan ook zijn:
– groep P1 – 10x sprinten
– groep P2 – 08x sprinten
– groep P3 – 06x sprinten
– alle groepen op 100%.

Het liefst zou je alle groepen in de eerste drie weken willen monitoren met behulp van een hartslagmeter om te zien hoe ze herstellen. Dit is alleen niet altijd mogelijk. In de praktijk is het vaak wel mogelijk om 2 of 3 horloges en banden te gebruiken en deze te laten rouleren binnen het team. Zo kun je als trainer wel een duidelijk beeld krijgen.

Warming-up
Een goede warming-up is ook belangrijk. Nu worden veelal de standaard oefeningen gedaan van twee rondjes om het veld, knieheffen, hakken-billen, et cetera…. en rekken. Dit duurt meestal vijf minuten. Uit onderzoek komt steeds duidelijker naar voren dat juist kinderen in de groei profijt hebben van een goede warming-up op zowel motorische ontwikkeling als op preventie. Vanuit de KNHB is in 2015 de hockey warming-up ontwikkeld. Hierbij zijn voor verschillende leeftijden oefenvormen geschreven die rekening houden met de groei en motorische vaardigheden. Daarbij sluit de warming-up direct aan op een training of wedstrijd. Een goede warming-up kost 10 tot 15 minuten, maar is wel een belangrijke basis voor de verdere invulling van een training of wedstrijd.

Foto 5: KNHB

Rol van de trainer/coach
Om kinderen in de groei goed te begeleiden moet je als trainer/coach van veel markten thuis zijn: groepsdynamica, trainingsmethodieken, tactische kennis en nu ook nog groeigroepen en periodisering… Over het algemeen vergen deze groepen veel aandacht en kennis. Naar mijn mening kun je dit als trainer/coach alleen door het opdoen van ervaring binnen deze doelgroep (11 t/m 16-jarigen). In de praktijk zie ik nog (te) vaak trainers op deze groepen staan zonder ervaring in het begeleiden van deze doelgroepen. Het vergt namelijk andere didactische vaardigheden dan bijvoorbeeld bij de Jongste Jeugd. Je bent deels nog technische vaardigheden aan het aanleren, maar ook tactische vaardigheden, kinderen vragen/willen meer verantwoordelijkheid, maar kunnen dit soms nog niet, et cetera. Kortom, de variabiliteit binnen deze doelgroep is erg groot, dus je dient als trainer uit meerdere vaatjes te kunnen tappen. Ik werk nu tien jaar met deze doelgroep, maar leer dagelijks weer nieuwe dingen. Mijn advies voor verenigingen is dan ook om een trainer voor een langere periode (drie tot vier jaar) aan te stellen zodat hij deze doelgroep goed kan inschatten.

“Ik werk nu tien jaar met deze doelgroep, maar leer dagelijks weer nieuwe dingen”

Foto: Willem Vernes

Een andere uitdaging, naast het voorkomen van blessures binnen deze leeftijdsgroep, is ook om ze aan de vereniging verbonden te houden. Cijfers (figuur 7) vanuit het NOC-NSF (2015) laten zien dat in de leeftijd van 5-18 jaar veel kinderen stoppen met hun sport.

Eén van de voornaamste redenen is dat kinderen weinig worden uitgedaagd binnen hun sport, waardoor er weinig plezier in het sporten zelf is. Door een goed geschoolde trainer/coach aan te stellen met een goede monitoring van groei/ontwikkeling/trainingsbelasting, indeling van groeigroepen en het aanbieden van gevarieerde trainingen, kun je deze groep meer plezier bieden en alsnog presteren.

Eén van de voornaamste redenen is dat kinderen weinig worden uitgedaagd binnen hun sport, waardoor er weinig plezier in het sporten zelf is

Tot slot
Hopelijk heeft het artikel meer inzicht gegeven hoe interessant en uitdagend het is om kinderen in de groei en tijdens de groeispurt zo goed mogelijk te begeleiden om ze een seizoen lang met veel plezier en blessurevrij te kunnen laten sporten.
Enkele tips voor de trainer/coach:
– Wanneer je een meisjes D- of C-team of jongens C of B onder je hoede hebt, start met PHV metingen en biologische leeftijd.
– Probeer één training in de week (of een deel van de training) de groep in te delen op biologische leeftijd.
– Vraag een half uur na de training hoe intensief het team de training vond op een schaal van 1 tot 10 (1= zeer lichte inspanning tot 10= maximale inspanning). Vergelijk dit dan met hoe je als trainer de intensiteit had ingeschat van de training. Je zult zien dat er binnen de groep veel variatie zal zijn hoe kinderen een training ervaren.
– Gebruik tijdens een training zo nu en dan een hartslagmeter om te zien hoe kinderen herstellen tijdens een training.
– Varieer in intensiteit door te spelen met tijd, veldgrootte en (oneven) aantallen, et cetera.

Bronnen
– Huijgen, B.C.H. (2013) Technical skills, the key to success?
– KNHB (2015) Warming-up app.
– Levie, J. (2018) Het ASM toegepast in de jeugdopleiding van een hockeyclub. Artikel Hockeyvisie.
– Lloyd, R.S, Oliver, J.L. (2016) The Youth Physical Development Model: A New Approach to Long
Term Athletic Development.
– NOC-NSF (2015) Cijfers sportparticipatie.
– NOC-NSF (2018) Talentenprofielen.
– Ross, W.D., Marfell-Jones, M.J. (1982) Kinanthropometry. In: MacDougall, J.D., Wenger, H.A., Green, H.S., editors. Physiological Testing of the Elite Athlete. Ithaca, New York: Mouvement Publications, Inc. pp. 75–115.
– Wierike te, S. (2016) The pathway towards the elite level in Dutch basketball.
– Wormhoudt, R., Savelsbergh, H. & Teunissen, J.W. (2008) Athletic Skills Model.

 

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina