Hoofdblessures verder onderzocht

De afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken verricht naar hockeyblessures in het algemeen en ernstige hoofdblessures in het bijzonder. Naar aanleiding daarvan heeft de KNHB in augustus 2006 een digitaal meldingssysteem opgezet, bedoeld om blijvend inzicht te krijgen in de aard en omvang van hoofdletsel.

Op basis van de ontvangen meldingen via het meldpunt wordt, in opdracht van de Medische Commissie van de KNHB, met enige regelmaat de ontstaanswijze en gevolgen van ernstige hoofdletsels onderzocht door de Afdeling Revalidatie en Sportgeneeskunde van het UMC Utrecht. Over het seizoen 2014/2015 is het meest recente onderzoek verricht. Hieronder worden de belangrijkste signaleringen uit het nieuwste rapport van auteur Dhr. G.W. Lentjes beschreven.

Gevolgde procedure

Leden van de bij de KNHB aangesloten verenigingen die een hockey-gerelateerde hoofdblessure opliepen, konden zich melden via het meldpunt voor hoofdletsel op de website van de KNHB. Na deze melding ontvingen zij een enquêteformulier met het verzoek om dit formulier in te vullen. Om de resultaten van het onderzoek uit het seizoen 2014/2015 zo goed mogelijk te kunnen vergelijken met de resultaten van het seizoen 2010/2011 is de inhoud van de enquêtes gelijk gebleven. De vraagstelling in de enquête richtte zich op de ontstaanswijze, de aard, de gevolgen en de preventie van hoofdletsels.

Bij de analyse is ook rekening gehouden met tussentijds doorgevoerde spelregelwijzigingen die het aantal gevaarlijke situaties zou kunnen beïnvloeden. Daarnaast is ook in de nieuwste rapportage een zogenaamde ‘ernst-score’ gehanteerd om de ernst van het letsel te kunnen beoordelen. Dat werd gedaan aan de hand van vijf criteria, namelijk: opnameduur ziekenhuis, behandeling door medisch specialist, verwachting blijvende klachten, eventueel bewustzijnsverlies en arbeidsverzuim van meer dan tien werkdagen.

Resultaten met vergelijking vorige studie

Er zijn in deze onderzoeksperiode in totaal 53 meldingen gedaan van hoofdletsel, wat uiteindelijk tot 36 ingevulde enquêtes heeft geleid (een respons van 68%). In 2010/2011 waren dit 85 meldingen en 54 ingevulde enquêtes (respons van 64%). In vier gevallen bleek het hoofdletsel eerder te zijn ontstaan dan in het seizoen 2014/2015. Deze enquêtes zijn niet meegenomen, waardoor uiteindelijk 32 enquêtes zijn geanalyseerd. Hiervan gaf 31% aan nog klachten te hebben op het moment van het invullen van de enquête.

Tweederde van de hoofdletsels ontstond tijdens een competitiewedstrijd. Bijna de helft van de letsels is ontstaan in de cirkel tijdens een verdedigende situatie, het overgrote deel tijdens een duel, gevolgd door de strafcornersituatie. In de meeste gevallen ging het niet om een slagtechniek, maar om een contact-gerelateerde situatie (bijvoorbeeld een botsing met een tegenstander, direct contact met een hockeystick of een reboundbal vanaf de legguards van de keeper). In de gevallen waar het wel om een slagtechniek ging, betrof het voornamelijk de forehandslag (25%).

Als gekeken wordt naar de ernst van de hoofdletsels betrof het 18 hersenschuddingen (56%), zes breuken (19%), 13 open wonden (41%) en 16 kneuzingen/contusies (50%). Ondanks enkele aanwijzingen dat er een selectie plaatsvindt bij het melden van de hoofdletsels (waarbij vooral de meer ernstige letsels worden gemeld) lijken er via het gebruik van een ‘ernst’-score ten opzichte van 2010/2011 meer weinig-ernstige hoofdletsels gemeld te zijn. In 2014-2015 viel 76% van de meldingen in de ernst-score 0 of 1 (range 0-5, 5 = ernstig). Zes gevallen waren een score van 2 of 3 en in twee gevallen betrof het een score van 4.

Driekwart van de hockeyers bezocht na het oplopen van het hoofdletsel een arts. De overige 25% keerde na het incident direct huiswaarts. De verzuimduur duurde bij tweederde niet langer dan 10 dagen. Degene die langdurig verzuim aangaven hadden ook een hoger ernst score. Er zat gemiddeld 3,1 weken tussen het oplopen van het hoofdletsel en het hervatten van de hockeyactiviteiten. De verdeling op bovengenoemde onderdelen verschilt niet tot nauwelijks van het onderzoek uit 2010/2011.

Wanneer de hockeyers met een hersenschudding worden vergeleken met hockeyers zonder hersenschudding, dan valt op dat de eerstgenoemde groep gemiddeld significant jonger is (17,2 jaar versus 28,6 jaar), maar niet verschilt in aantal jaar hockeyervaring (9,4 jaar versus 12,1 jaar).

20 van de 32 deelnemers aan het onderzoek vindt dat er meer aandacht moet worden besteed aan de preventie van hoofdletsels in de hockeysport, ook weer gelijk aan het onderzoek uit 2010/2011. De strafcornersituatie wordt hier het meeste genoemd (40%). Wat betreft slagtechnieken, verdienen de hoge bal (55%), forehand slag (35%), backhand slag (30%) en scoop (30%) extra aandacht.

Conclusie en discussie

Het aantal meldingen is in het seizoen 2014/2015 afgenomen ten opzichte van het seizoen 2010/2011. Of dit komt door een afname in het aantal gevallen van hoofdletsel, onderrapportage of onvoldoende kennis van het bestaan van het meldpunt komt niet uit het onderzoek naar voren. Daardoor is het onduidelijk of de gepresenteerde resultaten een representatieve afspiegeling zijn van de hockeyende populatie. Dit lage aantal gemelde blessures vormt wel een beperking bij de interpretatie van de oorzaak van de letsels. Daarnaast moet rekening worden gehouden met een selectie-bias in de ernst van het letsel, waarbij het mogelijk is dat men eerder geneigd is om vooral de meer ernstige letsels te melden. Daarbij melden ouders een incident met hun kind sneller dan een volwassene een incident dat zichzelf betreft.

Aanbevelingen

Net als in het onderzoek uit 2010/2011, blijkt ook nu weer dat de meeste hoofdletsels een gevolg zijn van een duel. Als er, buiten het hoofdletsel dat ontstaat door direct contact-traumata, aanwijzingen zijn voor spelverruwing, dan valt het te overwegen bewuste, gerichte risicovolle situaties strenger te bestraffen.

Voor het maken van een eerste inschatting op en rond het sportveld bij het vermoeden op een hersenschudding heeft de KNHB stickers die in de dug out geplaatst kunnen worden met “hoe te handelen” en bestaat er een hoofdletsel app. Wil je stickers ontvangen voor de dug-out, stuur dan een mail naar medisch@knhb.nl (vermeld daarin ook je NAW-gegevens en het aantal).

Tot slot moet nagedacht worden over hoe hoofdletsels in de hockeysport in de toekomst beter geregistreerd kunnen blijven worden om te komen tot een representatieve weergave van de opgelopen ernstig hoofdletsels. Er is behoefte aan meer algemene incidentiecijfers over hoofdletsels in de hockeysport om de huidige getallen in perspectief te kunnen plaatsen.

Downloads

Deel deze pagina