Het hockeytalent in neuropsychologisch perspectief – deel 1

Auteur: Prof. Dr. Jelle Jolles, universiteitshoogleraar Neuropsychologie en directeur van het Centrum Brein & Leren VU Amsterdam. Nadere informatie: www.jellejolles.nl en www.hersenenenleren.nl. Voor contact: j.jolles@vu.nl en twitter @jellejolles

Wat zou het gemakkelijk zijn als sporttalent in de genen zou zijn vastgelegd. Dan hoeven we de jonge hockeyer alleen maar een stick in de handen te geven en tot groei te brengen. Groei zou dan vanzelf worden gevolgd door bloei. Maar talent wordt niet alleen bepaald door de lichamelijke ontwikkeling. Ook de psychologie is belangrijk: hoe beleeft de jonge sporter de sport, en wat is zijn motivatie en attitude? Wat zijn diens vaardigheden in waarnemen, handelen en bewegen? Sociale en culturele factoren zijn sterk bepalend voor die ontwikkeling, dus de steun en inspiratie van de ouders, de trainer, de coach, buurt en school. Daarom spelen biologie en omgeving, vaardigheden en psychologie alle een rol. Daarover gaat deze serie van drie artikelen: over de neuropsychologische ontwikkeling van de jonge hockeyer. Dit artikel is een bewerking voor Hockeyvisie van een eerder verschenen column op Sport Knowhow XL.

Ontplooiing in meerdere dimensies

In de ontplooiing van het hockeytalent staat de rijping van de hersenen centraal. Het is echter de omgeving die bepaalt hoe efficiënt de hersenen kunnen rijpen: ‘Context shapes the brain’ wordt wel gezegd. De groei en bloei van het sporttalent wordt daarom bepaald door het brein én door ervaringen die in het leven zijn opgedaan én door inspiratie vanuit de omgeving. Trainer, coach, ouder en sociale omgeving scheppen de voorwaarden. En binnen die voorwaarden kan het brein optimaal rijpen en vormt daarmee de basis voor ontwikkeling van alle mogelijke vaardigheden. Trainer, coach, ouder en sociale omgeving zorgen er ook voor dat de jonge hockeyer positieve ervaringen kan opdoen: ‘Yessss, dat is leuk!’.

Binnen teamsporten zoals hockey en voetbal gaat het natuurlijk om motoriek, om bewegen en handelen, om kracht en uithoudingsvermogen. Daarnaast zijn voor alle gedrag, bewegingen en handelen complexe neuropsychologische functies nodig. De speler moet goed kunnen waarnemen, heeft een goed geheugen, kan snel schakelen, heeft overzicht, inzicht en organiserend vermogen. En natuurlijk ontwikkelt de jeugdspeler frustratietolerantie en sociaal gedrag. Ook is een goede communicatie nodig met trainer, coach en scheidsrechter en met de andere sporters binnen en buiten het team. Daarbij gaat het om taalvaardigheid. Al deze vaardigheden zijn, net als psychologische factoren rond motivatie, beleving en attitude, essentieel om een goede hockeyer te kunnen worden. Het gaat om meerdere dimensies.

 

Context shapes the brain.

 

Beleving als onderdeel van ontwikkelen tot een betere hockeyer. (foto: KNHB/Koen Suyk)

 

Waarnemen en ruimtelijk inzicht

De teamsporter moet binnenkomende informatie snel en efficiënt kunnen verwerken en heeft een goed ruimtelijk inzicht. Prikkels uit verschillende zintuigen worden efficiënt vastgehouden en in het werkgeheugen en geïntegreerd. Het spiergevoel en de tastzin zijn nodig om te ervaren welke positie het lichaam in de ruimte inneemt. De visuele waarneming zorgt dat de bal gevolgd kan worden, maar ook de steeds veranderende positie van medespelers en tegenspelers. En de auditieve waarneming stelt de speler in staat om subtiele geluiden te interpreteren (‘die tegenstander rent nu een meter of 3 achter me …’). Alle waarnemingsprikkels worden in het brein van de speler verwerkt en vergeleken met ervaringen die vroeger in de wedstrijd, op de training of bij eerdere wedstrijden zijn opgedaan. De zintuigelijke prikkels worden gefilterd en de belangrijkste worden als een ervaring in het lange termijn geheugen opgeslagen. ‘Waar is de bal, met welke snelheid komt hij aan, op welke hoogte moet hij opgevangen worden, hoe houd ik mijn stick en waarheen en hoe zal ik de bal afspelen…?’. Beslissingen die veel keren in de wedstrijd en gewoonlijk in een fractie van een seconde worden genomen. Zo snel dat de beslissing niet eens in het bewustzijn komt.

 

Het nemen van een beslissing gaat zo snel dat de beslissing niet eens in het bewustzijn komt.

 

Plannen, prioriteren en evalueren

Ook een jonge sporter heeft gewoonlijk al een herkenbaar ‘talent’ in balbehandeling aan de stick, of in het zuiver passen of afstanden overbruggen met de bal. Maar om een complete sporter te zijn moeten nog veel complexer vaardigheden worden verworven. Al vroeg in de kindertijd beginnen de zogenaamde uitvoerende controlefuncties zich te ontwikkelen: de ‘executieve functies’. Impulsiviteit hangt samen met die ontwikkeling: de hersenen zijn nog niet zo goed in het afremmen van gedrag, maar de impulsremming ontwikkelt zich wel. En dat geldt ook voor het zelfinzicht, de planning en het vermogen om te kiezen en beslissen.
Vooral in de tienertijd worden de executieve functies extra belangrijk. De jeugdige leert om zich af te vragen: ‘Heb ik bereikt wat ik wilde?’, ‘Waar ligt dat eigenlijk aan?’, ‘Wat verwacht de trainer eigenlijk van me en waarom?’ en ‘Wat vinden mijn vrienden van me, ben ik niet een beetje te volgzaam?’.
De belangrijkste executieve functies hebben dus betrekking op het formuleren van doelen en intenties en op het plannen en het stellen van prioriteiten. Daarnaast gaat het om het kiezen, beslissen en het overzien van de consequenties daarvan. Daarnaast over impulsbeheersing, zelfevaluatie en zelfregulatie. Andere executieve functies zijn empathie, het inzicht in de intenties en gevoelens van anderen en het omgaan met sociale druk.

Specialisten schatten in dat de ontwikkeling van al deze executieve functies pas ver na het twintigste jaar is voltooid. Ook veel jongvolwassen hockeyers hebben daarin nog een ontwikkeling te gaan. De omgeving en de trainer kunnen hierin een belangrijke rol spelen door het geven van steun, sturing en inspiratie. Als ouders, trainers, coaches of omgeving namelijk geen goede feedback geven, ontwikkelen deze functies zich niet goed. Daarmee maken zij het verschil tussen een suboptimale, een normale of zelfs optimale ontwikkeling van hun pupil. Ze kunnen zorgen dat risico-jongeren of speelse en ongeconcentreerde jonge sporters een duw in de goede richting krijgen. ‘Een traag groeiende boom kan uiteindelijk de hoogste boom worden!’, aldus een metafoor in het boek ‘Ellis en het verbreinen’.

 

Executieve functies worden ontwikkeld onder andere door feedback van de trainer en de coach. (foto: KNHB/Koen Suyk)

 

Gedrag en leerstrategie

Een hockeytalent kan snel verbanden leggen en heeft een groot lerend vermogen. Hij is nieuwsgierig en ondernemend, stelt vragen en zoekt nieuwe uitdagingen en oplossingen. Hij staat open voor veel dingen die de omgeving te bieden heeft en voor de aanwijzingen van de trainer/coach. Door informatie gedoseerd aan te bieden kan deze het talent stimuleren. En door de jonge sporter routes te wijzen inspireert de trainer/coach om te exploreren en om nieuwe vaardigheden en ervaringen op te doen.

Spelers van eenzelfde leeftijd kunnen sterk verschillen in leerstrategie en gedrag. Sommigen zijn motorisch actief en al vroeg in hun leven gericht op doen en ondernemen. Anderen gebruiken vooral taal om uit te wisselen en met elkaar te communiceren. Dat voorkeursgedrag zit niet ingebakken in het brein en dat is belangrijk: gedrag ontwikkelt zich en leerstrategieën blijken aangeleerd te kunnen worden. En dat is dan ook wat de trainer/coach moet doen: laat de speler ervaren dat een oplossing op het speelveld op meerdere manieren kan worden bereikt. Beschouw de jonge sporter niet te gauw als ‘een typische aanvaller’ of ‘typische verdediger’. Dat kan een self fulfilling prophecy zijn. De jonge sporter heeft immers door die keuze te weinig mogelijkheid om ervaringen te krijgen op andere domeinen en daarmee ook andere potenties te ontwikkelen.

 

Beschouw de jonge sporter niet te gauw als ‘een typische aanvaller’ of ‘typische verdediger’.

 

Een sporter laten ervaren dat een oplossing op meerdere manieren bereikt kan worden. (foto: KNHB/Koen Suyk)

 

Integratie van complexe motorische en niet-cognitieve vaardigheden

Om een bal te spelen met de stick moeten ogen, armen, handen, benen en voeten intensief samenwerken. En behalve de benen zijn er tientallen spiergroepen in de romp en het hele lichaam nodig om de bal goed te raken. Het lichaam moet immers?in balans zijn; het evenwichtsorgaan moet aan het brein laten weten waar het hoofd zich bevindt in relatie tot de romp. En de armen en handen?zijn nodig om het lichaam in evenwicht te houden en richting?te geven aan de bal die al rennend met de stick wordt geslagen.

Daarnaast moet de jonge sporter afstanden goed kunnen schatten, evenals de snelheid en de richting waarin de bal beweegt. Hij moet tegelijkertijd uit zijn ooghoeken kunnen waarnemen waar zijn medespelers en tegenspelers zijn en hoe zij zich aan het verplaatsen zijn. Ook moet hij anticiperen op wat er gebeurt als de tegenstander de bal niet goed onder controle krijgt. Hierbij wordt de informatie op topsnelheid door het brein verwerkt en vergeleken met eerder erin opgeslagen informatie. Dat is geen sinecure omdat de hersenen zich nog niet op routines van vele jaren kunnen baseren. Als je al rennend een bal wilt slaan, dan komt er nog eens een extra dimensie bij; het brein moet dan uitrekenen hóe en in welke richting het eigen lichaam het best verplaatst kan worden. Daardoor worden allerlei neuropsychologische functies extra belast: het waarnemen, het ruimtelijk inzicht, de planning. En de zintuigelijke informatie moet binnen de hersenen worden gecoördineerd zodat motorische systemen in het lichaam, de benen, de romp, de handen en het hoofd goed kunnen worden aangestuurd.

 

De zintuigelijke informatie moet binnen de hersenen worden gecoördineerd zodat motorische systemen goed kunnen worden aangestuurd.

 

Waar kijk je naar als trainer/coach?

De trainer/coach moet kijken naar het geheel. Naar neuropsychologische vaardigheden, handelen, bewegen, psychologie en beleving. ‘Hoe ontwikkelt de motorische coördinatie zich en hoe verandert de vaardigheid in het aannemen van de bal en het lopen met de bal aan de stick? Welk potentieel zit er in de jonge sporter, welke interesses heeft hij en hoe ontwikkelt zich dat? Welke vorm van sturing werkt het beste bij dit talentje? Deze jongen is nu nog niet geschikt als spits, maar hij heeft een goed ruimtelijk inzicht en een prima pass: wellicht doet hij het goed op de linksbackpositie, maar kan hij zich ontwikkelen tot aanvalsspeler naarmate andere vaardigheden zich ontwikkelen.’

Kijk naar de concentratie en het vermogen om impulsen te onderdrukken, om zich te concentreren. Wordt de jeugdige speler afgeleid door zaken die niets met de sport te maken hebben? Is hij bezig met de toeschouwers, of met dingen die niet met de wedstrijd te maken hebben? Belangrijk is dat een jonge hockeyer die nu wordt afgeleid door andere zaken dan de bal of de spelers op het veld, een jaar later zeer geconcentreerd kan zijn. Probeer daarom met de jeugdspeler te communiceren over de zaken waardoor hij wordt afgeleid. Maak hem erop attent en oefen in het richten en volhouden van de aandacht. Maar laat hem wél spelenderwijs leren; laat hem ervaren wat de lol van het spelen is en wissel in je aanpak tussen sturen, steunen en inspireren!

 

Probeer met de jeugdspeler te communiceren over de zaken waardoor hij wordt afgeleid.

 

De coach richt zich op persoonlijke groei

Als coach hoef je geen psycholoog te worden, maar het is wel essentieel om inzicht te hebben in gedrag, in motorische én neuropsychologische factoren en hoe hier gebruik van te maken. Sommige trainer/coaches kunnen dit van nature of dankzij hun ervaring. Maar het is niet makkelijk. Want je moet anders omgaan met een jonge hockeyer uit een oude wijk in een grote stad dan met een jongen uit?het Gooi. Hoe begeleid je een meisjesteam of juist een jongensteam? En hoe ga je om met de voor tieners zo enorm belangrijke ‘peer pressure’? Hoe betrek je eventueel de ouders erbij? Iedere speler heeft een heel andere sociale of culturele achtergrond en moet daardoor ook ándere dingen leren. Zo zijn de eerdere levenservaringen van de jonge sporter en diens verwachtingen uiterst belangrijk voor zijn ontwikkeling. Deze pedagogische dimensie is voor het proces van coaching en begeleiding uiteindelijk minstens even belangrijk als de hockeytechniek als zodanig.

Daarom: als trainer/coach móet je interesse hebben in de achtergrond van je pupil, in diens cognitieve en psychosociale functioneren en in zijn eerdere levenservaringen. Zo kun je elementen herkennen in gedrag, beleving en handelen die nog nadere groei kunnen en moeten doormaken. Herken je dit als coach? Dan kun je een grote rol spelen in die ontwikkeling van de jeugdige. Het gaat immers om de persoon van de jonge teamsporter en niet om diens motorisch functioneren of passeervermogen. De techniek van het hockeyen is makkelijker te leren dan de persoonlijke groei die nodig is om een goede sporter te worden.

 

Het gaat immers om de persoon van de jonge teamsporter en niet om diens motorisch functioneren of passeervermogen.

 

Slot

Dit is deel 1 van een drieluik over de neuropsychologische ontwikkeling van de jonge hockeyer.
Dit artikel is een bewerking van een eerder verschenen column op Sport Knowhow XL: Over de jonge teamsporter en diens neuropsychologische ontwikkeling (http://www.sportknowhowxl.nl/alleen-op-de-wereld/8763) en is mede gebaseerd op interviews die Mirelle van Rijbroek en Annemarie van der Eem (KNVB) met Jolles hielden en die in 2013 in zes afleveringen in het blad de Voetbaltrainer zijn gepubliceerd.

In deel 2 wordt ingegaan op de executieve vaardigheden in ontwikkeling.
In deel 3 wordt ingegaan op de executieve functies in relatie tot het gedrag van de jeugdsporter.

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina