Waarom hamsters niet hockeyen

Over de pedagogische kant van hockey

Voor het Technisch Kader Congres in juni 2016 werd ik als ontwikkelingspsycholoog en betrokkene bij verschillende sportbonden gevraagd een bijdrage te leveren over de pedagogische kant van het hockeyspel. Die kans heb ik natuurlijk met beide handen aangegrepen en dus stond ik op een prachtige dag in juni voor een zaal bevlogen hockeybestuurders, -trainers en -coaches en gaf daar een presentatie over mijn blik op pedagogiek en sport. Ik stelde daar als start de vraag waarom hamsters eigenlijk niet hockeyen. Later die dag werd me gevraagd rond die presentatie ook een artikel voor Hockeyvisie te schrijven, wat ik met alle plezier heb gedaan en waarvan het resultaat hier te lezen is.

 

Liefde voor de sport: voorbestemd of toeval?

Al jaren begeef ik me langs allerlei sportvelden. Ik zat als kind op voetbal, tennis en zwemmen, later deed ik aan American Football, basketbal, squash en nu heeft beachvolleybal mijn sporthart gestolen. Van hockey is het nooit gekomen, omdat mijn vader een hockeystick consequent ‘een wapen’ bleef noemen, bang als hij was dat mijn tanden er door een tegenstander uit zouden worden geslagen. Mijn broer was in die tijd iets opstandiger dan ik, ging van de weeromstuit dus juist wél op hockey en heeft na jaren hockey gewoon al zijn tanden nog. Zo zie je maar weer dat een mens inderdaad het meeste lijdt door het lijden dat hij vreest.
Maar hoewel het hockey dus aan me voorbij gegaan is, geldt dat niet voor de sport in het algemeen. Ik sportte zelf al veel, maar trainde en coachte later ook jeugdteams, werd daarna lid van een paar jeugdcommissies en zat op een blauwe maandag zelfs voor de jeugd in een verenigingsbestuur. Ik was inmiddels ontwikkelingspsycholoog geworden en zag de meerwaarde van sport op allerlei gebieden. Niet alleen was door onderzoek duidelijk geworden dat je van veel bewegen merkbaar slimmer wordt, maar dat er nog veel meer pluspunten zijn om flink te sporten. Dus vroeg ik me op een dag in de tram ook zomaar eens af waarom – als het kennelijk zo goed voor je is – hamsters eigenlijk niet aan sport doen (bijlage 1). Dat soort vragen mag je best stellen, zoals je elke vraag mag stellen (en zéker vragen die er op het eerste gezicht een beetje mal uitzien). Welnu, wat nu volgt is mijn antwoord op die vraag.

De start als hamster

Wanneer een hamster geboren wordt, is hij eigenlijk meteen al een hamster. Hij is af. Hij moet natuurlijk nog even groeien, maar een hamster hoeft niet te leren wat het betekent om een hamster te zijn. Het gedrag van de hamster staat namelijk vast, want dat wordt een leven lang aangestuurd door zijn instinct. Daar komt het ‘individu’ hamster dus helemaal niet aan te pas. Bij gebrek aan enig zelfbewustzijn is actief dingen kunnen leren dan ook niet in zijn genenpakketje opgenomen.

Het gedrag van de hamster staat namelijk vast, want dat wordt een leven lang aangestuurd door zijn instinct.

 

Homo eruditionis in plaats van homo sapiens

De mens is bepaald een ander wezen dan een hamster. Wij zijn bij onze geboorte namelijk nog helemaal niet af. Wat het betekent een mens te zijn zit niet in de mens, zoals het door zijn instinct wèl in de hamster zit een hamster te zijn. Wij weten niet wat het betekent een mens te zijn. Wij worden weliswaar de ‘homo sapiens’ genoemd, de wetende mens, maar ik vind dat een slechte en zelfs een beetje arrogante benaming voor ons. Hij gaat namelijk voorbij aan wat we in het diepst van ons wezen zijn. We zijn namelijk helemaal niet ‘wetend’. We weten bij onze geboorte helemaal niets, wij starten met minder interne informatie dan de eerste de beste hamster. We zijn dan ook niet de ‘homo sapiens’, de wetende mens, maar eigenlijk meer de lerende mens, de ‘homo eruditionis’ (tenminste, dat maakt Google Translate ervan als ik bij Latijnse vertalingen ‘de lerende mens’ intyp).

Een vorm van associatief spel. (foto: KNHB/Koen Suyk)

 

De mens als lerend wezen

Waarom zijn wij het meest lerende wezen op aarde? Simpelweg, omdat de mens nu eenmaal de meest instinctzwakke soort op aarde is. Wij hebben niet het geluk dat hamsters hebben, want we hebben geen instinct. En daardoor zijn wij er toe veroordeeld bijna alles te moeten leren. Niet alleen taal en rekenen en aardrijkskunde, nee echt alles, want we moeten zelfs leren wat het betekent een mens te zijn.
Nu heeft de natuur (of God) daar iets slims op bedacht. Want als we alles moeten leren, dan moet er natuurlijk ook een manier zijn waarop we kunnen leren te leren. En die manier is er ook. Vooraf weer even een vraag. Heb je je ooit afgevraagd waarom je nooit een vogel hebt zien spelen? Of een hagedis? Een vis? Of… een hamster? Nee? Simpel. Omdat ze niets hoeven te leren.
De manier waarop wij mensen leren, is vooral via het spel. Pas later gieten we dat leren in de vorm van ‘educatie’ en wordt het leren een drama. Maar nogmaals, het spel is uitgevonden voor wezens die dingen moeten leren. ‘Mijn spelen is leren, mijn leren is spelen’, zoals Hieronymus van Alphen al dichtte. Daarom spelen ijsbeertjes wel, maar spinnenkinderen niet. Dus nog voordat we de lerende mens, de ‘homo eruditionis’, kunnen zijn, moeten we eerst de spelende mens zijn, de ‘homo ludens’. Want dat leren leert de mens dus door te spelen. De natuur (of God) bedenkt geen dingen voor niets, alles heeft een functie en dat geldt ook voor het spel. En dan met name het spel van kinderen. Want in dat spel leren ze uiteindelijk alles en dus ook wat het betekent om een mens te zijn. Wij maken ons als ontwikkelingspsychologen zorgen om kinderen die niet eten, slapen of poepen, maar het valt in het niet bij de zorg die we voelen als een kind niet speelt. Dat stopt dan namelijk met leren. Conclusie: kinderspel is absoluut géén kinderspel, kinderspel is het belangrijkste wat er in zijn of haar uiteindelijke menswording bestaat. Daarom zijn kinderen altijd op zoek naar spelervaringen.

Mijn spelen is leren, mijn leren is spelen.

 

De scheidsrechter begeleidt het regelspel. (foto: KNHB/Frank Reelick)

 

Hoe ziet spel eruit?

Dan is het nu tijd het spel aan een nader onderzoek te onderwerpen. Want hoe ziet spel er dan eigenlijk uit, vanuit de ontwikkelingspsychologie gezien?
Spel ontwikkelt zich in vier fasen (figuur 1). De eerste fase is die van het solospel. Een baby speelt met zijn eigen handen en voeten. Het kind heeft wat spel betreft in deze fase genoeg aan zichzelf, want het is immers goed eerst maar eens wat over je handen en voeten te leren, voordat je ze moet gaan gebruiken. Later komt daar speelgoed bij, om te beginnen met de onvermijdelijke rammelaar.
De tweede fase is die van het parallel spel. Kinderen spelen nog wel alleen, maar zijn zich inmiddels bewust van de andere kinderen die ook aan het spelen zijn. In een zandbak is ieder bijvoorbeeld voor zichzelf bezig, maar als een leeftijdsgenootje opstaat en weggaat, wordt dat wel opgemerkt.
De derde fase is die van het associatieve spel. In deze fase zien we kinderen wel samen spelen, maar het is van het toeval afhankelijk of dat gebeurt of niet. Er worden geen afspraken over gemaakt, het ontstaat gewoon.
En zo bereikt het kind uiteindelijk de vierde en laatste fase, die van het regelspel. Deze vorm van spel is de hoogste vorm van spel, omdat je eerst dingen met elkaar af moet spreken. In het ‘doe alsof’-spel zeggen kinderen dan bijvoorbeeld ‘Jij was de vader en ik was de moeder’, (waardoor ze leren dat verschillende mensen verschillende rollen hebben en daarmee kunnen experimenteren). En in het zogenaamde ‘constructiespel’, waarbij bijvoorbeeld samen een kasteel wordt gebouwd, moeten ook eerst allerlei afspraken worden gemaakt. En dat is niet niks.

Het regelspel is de hoogste vorm van spel, omdat je eerst dingen met elkaar af moet spreken.

 

Sport als hoogste vorm van regelsport

We bellen opa en oma als een kind voor het eerst loopt, maar in ontwikkelingspsychologische zin is dat eigenlijk een heel saaie ontwikkeling. Dat kan een hamster ook. Nee, als de ontwikkelingspsychologie leidend zou zijn, dan zouden opa en oma moeten worden gebeld als een kind voor het eerst regelspel vertoont. Want alle vaardigheden die van de mens een mens maakt zit in regelspel: afspraken maken, rekening houden met elkaar, je in de ander verplaatsen, bewust zijn dat wat jij doet effect heeft op het gedrag van de ander, grenzen aangeven en respect hebben voor die van de ander, noem het allemaal maar op. En wat is in mijn optiek nu de hoogste vorm van regelspel? Dat is de sport.
Dat er met ‘een wapen’ door een aantal mensen een balletje heen en weer wordt getikt net zo lang tot hij ergens in een doel verdwijnt, is één manier van kijken naar hockey. Het is niet onwaar, want dat is inderdaad wat je ziet. Maar als je je ontwikkelingspsychologische brilletje op zet, zie je veel meer. Hier worden van mensen mensen gemaakt. Beter gezegd, hier worden mensen dóór mensen gemaakt, namelijk door trainers, coaches, bestuurders en ouders. Want hoe we op een hockeyclub met elkaar omgaan, gaat ten dele over het spelletje van het balletje in het doel. Maar als je ruimer kijkt, dan gaat het in dat spel uiteindelijk ook over kinderen die worden beïnvloed in hun menswording. Kinderen leren op een hockeyclub dus veel meer dan hockeyen. Wat denk je bijvoorbeeld dat ze leren via het spel als daar overfanatieke trainers en hysterische ouders bijstaan. Ook dan leren we ze immers iets, want iedereen die zich binnen gehoor- en gezichtsafstand van een kind bevindt, is wat mij betreft een pedagoog.
Hockey staat inmiddels middenin de samenleving. Het elitaire is er voor een deel vanaf. Dat betekent dat de hele maatschappij – en daarmee dus ook delen van de steeds verdere opkomende straatcultuur – de hockeyvelden opstroomt. We zien dus ook daar bijvoorbeeld de enorme nadruk op ‘respect’ toenemen, samen met het steeds minder aanvaarden van gezag en het steeds maar weer bediscussiëren van allerlei beslissingen. Dat is normaal geworden. Tel dat op bij de al wat oudere hockeycultuur van ambitie en prestatiedruk en we hebben pedagogisch een explosief goedje in handen.

Kinderen leren op een hockeyclub dus veel meer dan hockeyen.

Elke begeleider is zich bewust van zijn pedagogische rol. (foto: KNHB/Koen Suyk)

Tot slot

Kinderen moeten alles over het leven leren. Ze doen dat in drie milieus: het thuismilieu, het schoolmilieu en in hun derde milieu. Dat derde milieu is het enige milieu waar ze vrijwillig verblijven. Dat kan de fanfare zijn, de scouting of de hockeyclub. Maar als sport de hoogste vorm van leren is, dan gebeurt er op de hockeyclub, dat het derde milieu voor dat kind is, dus inderdaad meer dan doelpuntjes maken. Het is een pedagogische omgeving waar clubs een maatschappelijke taak te verrichten hebben, namelijk het meebouwen aan mensen. En dat betekent iets voor het gedrag van iedereen die zich – direct of indirect – met het spelletje bemoeit.

Literatuur

Alphen, van H. (1778-1782) Kleine gedigten voor kinderen.

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Downloads

Deel deze pagina