De kracht van het Nederlandse zaalhockey

Over de kwaliteiten van het Nederlandse zaalhockey

In februari 2011 wordt in het Poolse Poznan het WK zaalhockey gespeeld. In aanloop naar dit toernooi sprak Hockeyvisie uitgebreid met Joost van Geel, die sinds 2008 aan het roer staat bij het Nationaal Zaalhockeyteam Dames. Onder meer over de kwaliteiten van het Nederlandse zaalhockey, de mondiale ontwikkelingen, zijn visie op coachen en zijn rol als coach. ‘Coaching in de zaal is veel directer’, aldus Joost van Geel.

Door Ton Wisse.

Wat is de kracht van het Nederlandse zaalhockey?

“We kijken natuurlijk naar landen als Duitsland, de voorloper binnen het zaalhockey. Technisch hebben de Duitsers het meest in huis; fysiek is Oost-Europa toonaangevend. Interessant is welke Nederlandse saus we er overheen kunnen gieten, welke tactische variatie we kunnen aanbrengen. Een goed voorbeeld is toen ik met Robin Rösch de Nederlandse heren in de zaal trainde. We kregen voortdurend corners tegen op de linksachterpositie. Toen we dat probeerden op te lossen, kwam het verschil tussen de Nederlandse en Duitse school naar voren. Ik stelde voor onze linksvoor de balk dicht te laten zetten of onze linksachter hoger aan de balk te positioneren. Robin hield echter vast aan zijn opvatting: de linksvoor zet de binnenkant dicht en de linksachter staat aan de binnenkant van zijn tegenstander.
Vervolgens bleven we dit consequent trainen. Het verschil met de Duitse opvatting is dat zij volharden in hun systeem. Wij zijn snel geneigd te veranderen. Wij passen ons aan als het in eerste instantie niet functioneert. In allebei de denk- en werkwijzen zit een kracht en een zwakte. Ik ben van mening dat onze kracht zit in het ontdekken en de wereldzeeën bevaren. Laten we dat ook maar toepassen op zaalhockey.”

Is onze creativiteit, zoals vaak wordt gezegd, ook een wapen?

Creativiteit staat in Nederland inderdaad hoog in het vaandel. Maar in het zaalhockey komt dit in een ander perspectief te staan. In vergelijking met veldhockey is de ruimte beperkter en de snelheid groter. Bovendien ontbreekt de derde dimensie. Daardoor moet de kadering duidelijker zijn. Het anticiperen op een situatie is cruciaal en de mogelijkheden van een individuele actie zijn veel beperkter. Wel liggen er juist mogelijkheden voor collectieve creativiteit. Hiermee bedoel ik het kunnen herkennen en spelen van wisselende systemen, waardoor de tegenstander geen grip op je krijgt.”

Bij de dames is Nederland de Duitse vrouwen voorbij gestreefd. (foto: KNHB/Frank Rozendaal)

 

Door de snelheid van het spel is je timing als coach cruciaal.

 

Hoe zie je coaching in de zaal, in vergelijking met het veld?

“In de zaal sta je korter op je ploeg. De spelers staan fysiek letterlijk dichter bij je, waardoor je hen makkelijker kunt bereiken. Daarnaast heeft individuele coaching meer resultaat, omdat je met minder spelers te maken hebt. Door de snelheid van het spel in de zaal isje timing als coach cruciaal. Wanneer kan je wat zeggen? Internationaal hebben we een time-out. Elke ploeg kan per helft een time-out aanvragen. Afgelopen EK hebben we daarvoor een schema gemaakt. We hebben hierbij duidelijk rekening gehouden met het inlassen van rustmomenten voor spelers. Daarnaast hebben we de time-out gebruikt voor het aanpassen van de systemen. Coaching in de zaal is dus directer.”

Hoe zie je jouw rol als coach in het algemeen?

Ik ben van mening dat in je staf drie kernactiviteiten moeten zitten: het managen, het trainen en het coachen van de ploeg. Het managen van een ploeg is het scheppen van voorwaarden. De manager is als de moeder van de ploeg; die er is voor het koken en een schouder om op uit te huilen. De trainer is de grote broer van het gezin. Hij is er om de harde werkelijkheid te benadrukken: hard passen, het systeem kunnen spelen en presteren. De  coach is de vader of opa van het gezin. Hij bepaalt de grote lijn door vragen te stellen. Waar staan we als ploeg? Waar willen we naartoe? En wat is de handigste stap om te nemen?
Er is nogal eens verwarring over de rol van trainer en die van coach. De trainer geeft langs de kant aanwijzingen hoe er moet worden gespeeld. De coach bewaakt de richting en bepaalt of er interventies moeten worden gepleegd. Hij begeleidt het proces. Hij heeft distantie, maar ook betrokkenheid.
Naast de kernkwaliteiten van de verschillende personen van het begeleidingsteam – de fysiotherapeut, de manager, de trainer en de coach – vind ik de synergie belangrijk, de complementairheid. Alle leden van de begeleiding hebben evenveel waarde en kunnen niet zonder elkaar. Wel is de coach eindverantwoordelijk en aanspreekpunt naar buiten.”

Welke ontwikkelingen zie je in het mondiale zaalhockey bij de dames?

“Op zich zie ik geen opzienbarende ontwikkelingen. Wel bijzonder is dat Oekraïne Europees kampioen is geworden, een relatieve outsider. Maar let op: een aantal Oekraïense speelsters komt uit in de Duitse zaalcompetitie. Aardig om te zien bij het afgelopen EK was verder dat er een onderscheid was tussen twee soorten ploegen. Een aantal landen had echte sterren, die een ploeg op sleeptouw konden nemen. Bijvoorbeeld Oekraïne en Spanje. Wij moesten het van de breedte van de ploeg hebben.
Verder zie je eenzelfde trend als in de buitencompetities: het wordt fysieker, harder en sneller. Er komen ook nieuwe systemen, maar het gaat er vooral om heel snel van systeem te wisselen als ploeg. Daardoor word je ongrijpbaar voor je tegenstander.”

Welke waarden van het zaalhockey kun je meenemen naar het veld?

“Bij beide vormen speel je met bal en stick, keepers en doelen. Maar de wijze van uitvoering vraagt andere dingen. Omdat de bal niet hoog mag, moeten spelers laag zitten. Dat vereist andere fysieke of atletische voorwaarden. Verder is de intensiteit hoger, waardoor spelers veel balcontact hebben.
Door de hogere snelheid en kleinere ruimte moeten zij sneller beslissingen nemen. Pre-scan en een aanname met een vervolgactie zijn daarbij onontbeerlijk. Daarnaast zie je dat fouten veel sneller worden afgestraft in de zaal. Goede keuzes en oplossingen worden juist positief uitvergroot. Die voordelen – met alle bijbehorende mentale facetten – neem je zeker mee naar het veld. Kortom, het zaalhockey heeft een toegevoegde waarde voor het veldhockey. Close game, technische perfectie en fysieke kwaliteiten.”

Hoe wil je met jouw ploeg inspelen op die ontwikkelingen?

“De wisseling tussen verschillende systemen moeten we optimaal kunnen uitvoeren. En basistechnisch moeten we onorthodox zijn. Technische progressie kunnen we boeken door te trainen in wisselende situaties. Als ik beter wil leren schrijven, dan is het handig dat ik leer schrijven met een ballpoint, een fijnschrijver, een vulpen, een potlood, een krijtje op een bord, op straat met verf. Daar word ik een betere schrijver van, los van de vraag of het verhaal beter wordt. Het heeft tevens een mentale component. Als ik het vertaal naar het hockey: als ik in allerlei wisselende situaties leer om een bal aan te nemen, word ik een betere balaannemer. Het systeem wordt veelzijdiger, is beter getraind en raakt in veranderende omstandigheden niet meer in de war.”

 

Ik ben een voorstander van supramaximaal trainen.

Wat is jouw trainingsfilosofie?

“Ik ben een voorstander van supramaximaal trainen. Een corner harder pushen is in mijn ogen vooral een coördinatief verhaal in plaats van een krachtverhaal. Het heeft meer te maken met de vraag hoe ik sneller mijn spier kan contraheren. Het gaat er dus niet om dat mijn spier sterker wordt, want daar wordt die spier namelijk trager van. Ik denk dan ook dat beter worden niet altijd zit in meer trainen, maar in beter trainen. Dat is natuurlijk een open deur, maar we gebruiken hierbij videobeelden (van Jeroen Schoenmakers, red.) tijdens een training onder leiding van Marieke Dijkstra. We spelen een partij in training één, die we bespreken in de pauze. Vervolgens implementeren we in training twee direct het besprokene. Wat meer lik op stuk. Bovendien is het heel situationeel.”

 

Ik ga veel tijd investeren in persoonlijke ontwikkelgesprekken.

 

Veel spectaculaire acties in een kleine ruimte. (foto: KNHB/Frank Rozendaal)

 

Zijn er nog andere belangrijke aandachtspunten?

“Ik ga veel tijd investeren in persoonlijke ontwikkelgesprekken. Ik vind dit een cruciaal trainingsonderdeel, dat veel effect moet opleveren in het veld. Waar gaat het goed? Waar gaat het niet goed? En wat wil je de komende periode bereiken? En als het einde van de periode is genaderd: hebben we het doel bereikt? En waarom wel/niet? We hebben negen weken in drie blokken van drie weken opgedeeld. Per periode hebben we doelen geformuleerd, waarbij vaststaat welke doelen generaal moeten worden bereikt. De spelers moeten vervolgens
individueel de gestelde kaders gaan inkleuren. Dat is per speler verschillend. Belangrijk is wel dat alle spelers tussen de lijnen blijven die we met elkaar bepalen. Belangrijke componenten zijn in mijn ogen: fysiek, hockeytechnisch, hockeytactisch en mentaal/moreel. Hoe sta jij als speler erin en wat is je toegevoegde waarde?”

Hoe houd je rekening met de verschillende typen spelers binnen je team?

“Een van onze grote doelen is de autonomie  van deze ploeg vergroten. Het zaalhockey in Nederland is relatief klein en was voorheen geformeerd rondom Marieke Dijkstra als speler. Het EK was de eerste testcase zonder haar als speler. Nu is Marieke voor het WK noodgedwongen terug als speler, maar toch is de volgende fase dat er nu andere spelers op hun eigen wijze moeten opstaan. Zij moeten de lijn voortzetten, zodat we straks bij het WK een ploeg hebben die op een vereist technisch niveau staat, tactische flexibiliteit heeft en mentaal/moreel kan sturen.
De spelers moeten vrijheid hebben, binnen de afgesproken kaders. Als coach reik je het papier aan, als staf maak je met je spelers daarop een tekening. Hoe ze het verder tekenen en inkleuren is aan hen. Ik reik ze een A4 aan met de vraag: zijn we in staat daar een A3 van te maken? En vooral: hoeveel binnen dat papier gaan we letterlijk en figuurlijk betekenen? Op het moment dat een speler buiten het afgesproken kader dat veiligheid biedt stapt en het goed uitvoert, is hij een absolute topper. Red de speler het niet, dan is het interessant hoe hij ervan leert.
Het verkennen van de grenzen geeft de  stevigheid van het kader aan, maar tegelijk ook het arbitraire hiervan. Ik vind dat ik als coach de kaders helder moet maken bij de spelers. Maar ik moet hun vooral ook het platform bieden om na te gaan of het klopt. Dat geeft een zeker spanningsveld. De een kan het, de ander niet.”

Kortom, geen speler is hetzelfde?

“We willen het liefst allemaal hetzelfde zijn in de maatschappij, maar er is niets zo ongelijkwaardig als ongelijkwaardigen gelijkwaardig te behandelen. Daar hebben we niets aan. Wereldkampioen willen worden moet de opmaat zijn om het beste uit jezelf te halen.”

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina