Hockey en fysiek

Hockey kan ook fysieker getraind worden
Hockey is een fijn-motorische sport. Hockey vraagt subtiele bewegingen met stick en bal. Het vraagt oefenen en nog eens oefenen. Dat doen kinderen van nature graag. Dat ziet men terug wanneer kinderen in pauzes van (interland)wedstrijden het hockeyveld bevolken. De laatste tijd klinkt er steeds meer een nieuw geluid: versterk veelzijdige bewegingsontwikkeling. Dat kan door op het hockeyveld ook fysiek(er) te trainen. Tophockeyfysioloog Jos Geijsel, bekend van shuttles, wil een pleidooi houden voor het optimaliseren van een hockeytraining met fysieke componenten. Daar wordt iedere hockeyer sterker van.

Wie is Jos Geijsel?
Jos Geijsel is wetenschappelijk docent en onderzoeker op de Vrije Universiteit en op de Haagse Academie voor Lichamelijke Oefening geweest. Hij is gespecialiseerd in topsportfysiologie. En actief voor diverse sportbonden.

Hij is bekend geworden door de shuttle tests zonder en shuttle trainingen met stick, bal en scoren. Van 1990 tot 2006 was hij werkzaam bij AFC Ajax. Hij is sinds 1990 actief voor de KNHB en verschillende hockeyclubs.

Foto: KNHB/Willem Vernes

Zodra ik met Geijsel aan tafel zit, begint hij zijn betoog: “Voor mij staat eigenlijk maar één ding centraal: hoe maken wij hockeyers, van jongs af aan – op ieder niveau – sneller en slimmer beter? Elk kind is dan met zichtbaar plezier lekker bezig met stick en bal en er staat bijna geen kind stil!
In clubtrainingen echter ligt de focus sterk op techniek. Dat vraagt instructie en uitleg, waarbij kinderen vaak veel stilstaan tot zij aan de beurt zijn. Dat komt de fysieke en de motorische ontwikkeling niet ten goede. Technische ontwikkeling valt goed te combineren met fysieke ontwikkeling van fitheid en (duel)kracht op het hockeyveld. Twee vliegen in één klap.”

Trainingsregel 1 luidt: train, wat er in de wedstrijd gebeurt!

Balgevoel en spelinzicht
“Train dingen die er toe doen. Hoe dichter oefeningen qua inhoud bij de wedstrijd komen, hoe sneller kinderen beter worden. Oefen niet alleen technieken die in de wedstrijd voorkomen, maar ook krachten, houdingen en bewegingen. Dan win je sneller en slimmer aan effect.
De vraag die daarbij gesteld dient te worden: waar gaat het om in het spel? En dan staan bal– en stickbehandeling en spelinzicht centraal. Met balbehandeling bedoel ik dat een sporter de technieken beheerst om goed met een bal om te kunnen gaan. Bal aannemen, actie maken en passen. Medespelers op het goede moment in de juiste positie aanspelen. Dan hebben we het over het drijven van de bal, de Indian dribbel en het spelen van de bal. Daarbij is timing uiteraard een belangrijk facet. Met spelinzicht bedoel ik: ben je in staat om situaties te zien en te lezen, de juiste beslissingen te nemen en de adequate actie te ondernemen? Oog-hand coördinatie speelt niet alleen een grote rol bij muziek, maar ook bij balspel. Zeker bij hockey. En een stick tussen hand en bal maakt het technisch lastiger, maar des te uitdagender. Het gaat om oog-hand-stick-bal coördinatie. Multi-moeilijk.”, aldus Geijsel, die geëngageerd en betrokken is bij het wel en wee van het hedendaagse hockey.

Foto: KNHB/Koen Suyk

De meerwaarde van de straat
Steeds meer hockeyclubs beschikken over een (semi)waterveld. De hockeyvelden zijn plat en vlak. O wee, als er een hobbeltje in zit. Maar als je Teun de Nooijer vraagt waar hij het spelletje het beste geleerd heeft, dan zal hij zeggen: “Op het garagepleintje achter mijn huis.”
Geijsel: “Daar pielden ze urenlang, dag in dag uit. Daar had je een ongelijke ondergrond, wisselende groepen en kleine partijtjes waardoor je veel aan de bal was. En dat wisselende gezelschap en die wat hobbelige ondergrond is het begin van fysiek-technisch trainen. Je struikelt wel eens, maar juist daardoor worden enkel- en kniebanden sterker.
Op straat hockeyen is de beste vorm van differentieel leren. Het spel en de partijregels werden ter plekke verzonnen, waardoor creativiteit continue op de proef gesteld werd.
Op clubs doen kinderen in een keurslijf technische oefeningen. Ze moeten doen wat de trainer zegt en graag ziet. Ik wil er voor pleiten om de straatsituatie meer te simuleren op het veld. Zodat je tijdens de training veel spelende en bewegende kinderen ziet. En geen rijtjes met wachtende kinderen.”

Hoe vaker je aan de bal bent, hoe beter jouw techniek geschoold wordt, maar ook hoe beter het uithoudingsvermogen wordt. In de wedstrijd komen ballen niet altijd op maat. Het worden ook wel ‘vuile’ ballen genoemd. Toch wil je er het beste van maken, voor jezelf en voor het team. Dat schoolt, mede omdat moeilijke ballen altijd anders zijn.

Je voelt het in de spieren, maar het gebeurt in het brein: de regie van hockey-ontwikkeling zit in het brein

De combinatie van het brein en de spieren: neuromotoriek
In de anatomie leerde men, dat een spier van A naar B liep en een beweging in een gewricht veroorzaakte. Veel toestellen in sportscholen zijn nog zo ingericht. Een voorbeeld: wanneer je in de sportschool op een stoel in een apparaat zit, kun je het scheenbeen tegen een klos met gewicht plaatsen en kracht zetten. De bovenbeenspier strekt dan de knie onder weerstand.

Geijsel: “De wetenschap onder de revolutionaire ‘klapschaats’ (1985) heeft onomstotelijk aangetoond dat, wanneer je zittend in een toestel de quadriceps sterker maakt, je daardoor niet hoger blijkt te gaan springen of sneller gaat sprinten. Zelfs wanneer je met je quadriceps door krachttraining geen 35 kg maar 50 kg omhoog weet te strekken.
Hoe kan dat? Spieren worden elektrisch – vanuit het brein – geprikkeld tot contractie. Hoe vaker dat gebeurt, hoe sterker de spieren worden. Herhalingen met steeds zwaarder wordende gewichten versterken de quadriceps spier. Echter, in een beweging als sprinten worden de verschillende beenspieren altijd achtereenvolgens in combinatie gebruikt.
Dat gaat als volgt: bij een afzet op het hockeyveld span je eerst de heupspieren aan. Na een tiental milliseconden worden de hamstrings actiever geactiveerd, dan de quadriceps, vervolgens de kuitspieren en vlak voor het loskomen van de grond worden alle spieren tegelijk gebruikt. Dit is het ‘klap’-effect in de enkel. Eenzelfde soort ‘zwenk-effect’ komt voor bij pushen, scoopen en slaan, maar dan in de polsen.”

Het achtereenvolgens (heupspieren, hamstrings, quadriceps, kuitspieren en alle spieren tegelijk) aanspannen van spieren noemt men synergie. Die synergie wordt gestuurd vanuit het brein. Lukt de beweging, dan laat dat zijn sporen achter in het brein. Logistiek ordent het juiste netwerk van zenuwcellen zich beter. De verbindingen tussen de zenuwcellen in de betreffende netwerken gaan steeds beter en sneller. Dat uit zich in bewegingen die steeds beter geolied en soepel verlopen en met meer kracht door synchronisatie van de betreffende spieren.

Geijsel vervolgt: “Wanneer je alleen de quadriceps traint, en later afzonderlijk de hamstrings et cetera, dan wordt de synergie niet getraind. Er treedt weinig trainingswinst op. Je gaat niet sneller sprinten of hoger springen. Afzet- en strekbewegingen dienen daarom altijd als een symfonie getraind te worden; dan versterk je het ‘katapult’-effect. Het ‘klapschaats-effect’ is een soort katapult-effect. Hetzelfde zie je in een hockeyslag of push. Vanuit de schouders, de elleboog is het in de polsen het ‘zwenk-effect’ wat het doet.”

De laatste jaren pleiten hoogleraren als Eric Scherder en Jelle Jolles om meer aandacht te geven aan de ontwikkeling en samenspel van spieren met het brein. Samen met het juiste spiergebruik. Spiergebruik dat, in dit geval voor hockey, er toe doet. Deze wisselwerking hoort van jongs af aan ontwikkeld en getraind te worden, want oefening baart kunst. Opbouwen van het neuromotorisch geheugen. Hoe gevarieerder de technische en fysieke oefenstof is, hoe meer het brein wordt uitgedaagd om nieuwe aanpassingen met snellere verbindingen te creëren. Daarom scholen straatvoetbal en pleintjeshockey de techniek.

Foto: Lutger Brenninkmeijer

Donorsporten
Als je voor donorsporten kiest, kies dan sporten die eenzelfde oog-hand-racket-bal coördinatie hebben. Die hebben het grootste transfer-effect naar het hockey. Squash is de eerste sport die in aanmerking komt. Omdat je bij squash ook vaak laag zit: dat is des hockey. Maar ook tennis, padel, badminton, tafeltennis en golf komen in aanmerking. Thuis oefenen met stick en bal, bijvoorbeeld op een kleine kunstgrasmat. Ook (beach)volleybal, handbal, basketbal en korfbal zijn als donorsporten voor hockey te zien. Deze sporten staan veel en veel dichter bij hockey dan sporten als judo, trampoline springen, zwemmen, skiën, et cetera. Veel kinderen spelen van jongs af aan met een bal. Het triggert, het boeit. Na verloop van tijd zie je dat sommige kinderen een keuze voor een andere sport maken, en daar is niets mis mee.

Kies donorsporten die er toe doen, dus met gebruik van armen en een bal

Foto: KNHB/Willem Vernes

Een hockeyer, geen atleet
Er komt steeds meer aandacht voor leerstrategieën en -methodes zoals het Long Term Atletic Development model (LTAD) en het meer recente Athletic Skills Model (ASM).
Centraal in beide modellen staan de fysieke veranderingen vóór, tijdens en na de groeispurtjaren. De groeispurt bij kinderen volgen is van belang, want ieder kind ontwikkelt zich in zijn eigen tempo. Het ene kind komt eerder of later in de groeispurt dan het andere (zie figuur 1 hieronder).

Vooral tussen 10 en 15 jaar bij meisjes en tussen 11 en 17 jaar bij jongens kunnen de onderlinge groei- en ontwikkelingsverschillen in een D-, C- of B-jeugdteam groot zijn. Een kind dat sneller groeit dan het andere: de biologische leeftijd loopt voor op de kalenderleeftijd. Zo kan kind A volgens de kalenderleeftijd 13 jaar zijn, maar biologisch al 14 of 15 jaar. Kind A zal daardoor eerder sterker en sneller zijn, en dus ook sneller bij de bal. Hoe vaker aan de bal, hoe sneller het kind beter wordt. Zijn neuromotoriek wordt vaker getraind.
Maar het kan ook omgekeerd: kind B met dezelfde kalenderleeftijd van 13 jaar, die dus in hetzelfde team als kind A zit, kan biologisch nog maar 12 jaar zijn. Het biologische leeftijdsverschil tussen kind A en B is dan minimaal 2 of 3 jaar. Kind A komt vaker aan de bal dan kind B. Kind A ontwikkelt zich vaak speltechnisch sneller dan kind B. Dat gebeurt op basis van een (tijdelijk) groeivoordeel, maar het betekent nog niet dat kind A meer talent heeft. Kind B gaat later groeien, kan dan alsnog sneller worden en kind A evenaren of zelfs voorbijstreven. Vooral omdat kind B mentaal sterker is geworden doordat het creatiever met de situatie om moest gaan (zie ook Billy Bakker, Mirco Pruyser, Maartje Paumen).

Figuur 1: Groeicurven van jongens en meisjes

Groeispurt monitoren
De groeispurt kan eenvoudig gemonitord worden door vanaf 10 jaar ieder kwartaal in standaardcondities lengte en gewicht te meten en te volgen. Dit wordt gedaan om na te gaan in welk jaar de grootste lengtegroei plaatsvindt. Verreweg de meeste kinderen groeien in de groeispurtjaren harmonieus. Dat wil zeggen, spierkrachten en snelheden nemen evenredig met de lengte/gewicht veranderingen toe, zodra meer hormonen (testosteron) in de circulatie komen. De hormonale ontwikkeling (testosteron) begint ook eerder. Iedere training heeft dan ook meer effect op de kracht van spieren wanneer er meer testosteron in de bloedcirculatie is gekomen.

Een aantal kinderen kan groeipijnen krijgen. Dat kan beter geïnterpreteerd worden, wanneer bekend is of en hoe zij in de groeispurt gevorderd zijn. In het algemeen zijn de groeipijnklachten van tijdelijke aard. Minder trainen, korter trainen, minder explosief belasten helpt vaak. Neem als trainer hierbij het kind tegen zichzelf in bescherming. Bijvoorbeeld tijdelijk anders trainen, zoals fietsen op een ergometer. Met een laag wattage en een hoog toerental wordt wel de bloedsomloop gekieteld, maar worden knieën en enkels beperkt belast. Fietsen kent immers geen schokbelastingen op gewrichten.

Toelichting op modellen
Geijsel betoogt: “Het LTAD-model is een internationaal gebruikte bron. Maar zoals het model al zegt, wordt ook daar veel accent gelegd op atletische vaardigheden. Je zou het voor iedereen kunnen gebruiken, terwijl we in hockey goede hockeyers nodig hebben en geen atleten. Hockeyers lopen niet rechtuit, maar maken verschillende bochten en hoeken. En richtingsveranderingen in het lopen geschieden met kleinere passen, lagere knieën en enkelvoering.

Het ASM biedt ook wel oefeningen die je op een trainingsveld kan doen, maar wat ik daar mis, zijn oefeningen met stick en bal. Tenslotte speel je in het hockey met een bal! Het zou slim zijn, wanneer in plaats van ASM het Hockey Skills Model (HSM) zich zou ontwikkelen. Moge Nederland hierin het voortouw nemen.
Het ASM volgt de atletische ontwikkeling van een kind. Fysiek meet het ASM onder andere kracht, uithoudingsvermogen en lenigheid. Dergelijke krachten in toestellen, sprongvormen en lenigheid komen in de hockeywedstrijd niet voor. Indien atletische vaardigheden getest en gemeten worden, dan ligt het voor de hand om – sec – meer fysieke vaardigheden te gaan trainen. Dat is een contradictio in terminis. Want de hamvraag is en blijft: ga je met meer ‘atletisch-fysiek’ ook beter hockeyen? Het zijn uiteindelijk de hockeykwaliteiten die er toe doen. En worden die in het ASM gemeten? Het is een ecologische validiteitsvraag.”

Het ASM pleit in haar theorie ook voor donorsporten om veelzijdige bewegingstraining te bevorderen. Geijsel: “Ik ondersteun de gedachte van veelzijdige bewegingsontwikkeling. In veel gevallen heb je naar mijn mening geen donorsport nodig om vaardigheden te trainen die een hockeyer verder kunnen brengen. Het trainen van motorische vaardigheden hoeft geen doel op zich te worden, maar ook geen middel. Turners hebben de beste motorische technieken en vaardigheden, maar als er bij een balletdanser een bal in het spel komt, dan zijn ze van het ene op het andere moment a-motorisch! Zij kunnen vaak moeilijk een bal vangen, ze komen niet goed uit of timen onhandig.

“Atletiektrainers plegen sprints en looptechniek te perfectioneren. Ja, dat heb je nodig voor een 100 meter sprint in kaarsrechte lijn. Maar wanneer doe je dat op het hockeyveld? Zo’n veld is nog niet eens 100 meter…! En meestal maak je als hockeyer geen lineaire sprints, maar sprints met bochten en richtingsveranderingen. En met een stick in je hand. Dat loopt anders. Train dat dan, met wisselende richtingen, maar ook wisselende pasritmen!”, aldus Geijsel.

Meestal maak je als hockeyer geen lineaire sprints, maar sprints met bochten en richtingsveranderingen

Foto: KNHB/Frank Uijlenbroek

Hockeytrainingen allrounder?
Veel trainingstijd gaat vaak verloren aan uitleg, uitzetten oefeningen, transities tussen de oefeningen, verzamelen van ballen, et cetera. Ook staat regelmatig de hele groep stil voor een (individuele) instructie. Daarnaast zijn oefeningen vaak te klein of te groot opgezet waardoor er geen beweging in komt. Of de spelers hebben hun kruit al verschoten na een paar herhalingen.
Op veel clubs is in de afgelopen jaren een discussie ontstaan over het inbouwen van meer trainingsmomenten in de week voor tophockey georiënteerde teams. Maar als er nog veel te winnen valt in de huidige trainingen, waarom dan niet eerst alle aandacht geven aan de kwaliteit: beter 1½ uur kwalitatief goed trainen in plaats van 2 uur op het veld staan vanwege ‘uren maken’! Een hockeywedstrijd duurt in principe 2×35 minuten. Dan is een training van 90 minuten optimaal. Nog optimaler is: liever 4 trainingen van 1½ uur in de week dan 3 trainingen van 2 uur. Dat geeft tussen pakweg 16.00 uur en 22.00 uur meer plaats voor andere teams.

Meer, meer, meer? Nee, anders!

VRAAG: op het veld en in de zaal: welke spier in het lichaam gebruik je niet?

Foto: links: KNHB/Koen Suyk, rechts: van der Vinne

Trainingsinhouden
Bouw als trainer een fysieke weerstand in de oefeningen in: niet alleen maar rechttoe-rechtaan naar elkaar passen, maar ook regelmatig ‘scheef’ passen. Ofwel ‘moeilijke’ ballen geven. Dat betekent dat je het systeem van de speler triggert. Doordat de speler in disbalans gebracht wordt, prikkel je de verbindingen in de hersenen. Daardoor worden die verbindingen sterker met als gevolg een beter functionerend brein: dus kan een speler sneller informatie verwerken, adequater handelingen uitvoeren, et cetera. Ook leer je zo een speler om vanuit een fysieke disbalans sneller terug in balans te komen, hetgeen zijn acties ten goede komt. Het mooiste is als je als trainer oefeningen verzint waarbij stick en bal gebruikt worden. Zo simuleer je zoveel mogelijk de wedstrijdsituatie.

Veel oefenstof voor keepers zouden spelers echter ook kunnen gebruiken

Geijsel komt met voorbeelden: “Vallen en opstaan komt in hockeywedstrijden voor, maar wordt daar op getraind? Keepers krijgen weinig ballen in een wedstrijd en vaak ook in hockeytrainingen. Keepers krijgen daarom – terecht – aparte keeperstraining: ballen, ballen en nog eens ballen. Vaak zoveel en zo intens, dat een keeperstraining maar zo’n 15 tot 30 minuten duurt. Afwisseling daarin is nuttig.
Veel oefenstof voor keepers zouden spelers echter ook kunnen gebruiken, bijvoorbeeld met een lange reach naar een bal, met vallen en opstaan, vooruit/achteruit/zijwaarts. Onverwachte, abrupte bewegingen maken, et cetera. Het zou de zogenoemde ‘breed motorische’ ontwikkeling van hockeyers zeer ten goede komen. Bobby Haarms, de beroemde conditietrainer van Ajax (hij heeft een standbeeld voor de ArenA) ten tijde van Louis van Gaal en andere Ajax-trainers, stond er om bekend dat zijn individuele hersteltrainingen met de bal na blessures veel intensiever waren dan de wedstrijden zelf! Spelers hadden in de wedstrijd ‘over’. Spelers kwamen na zo’n herstelperiode ‘sterker’ terug op het veld.
Eigenlijk dienen de principes van keeperstrainers en hersteltrainers ook door hockeyers toegepast te worden. Om elkaar onder toeziend oog van de hockeycoach te conditioneren. En daarbij een veelzijdige, fijn neuromotorische ontwikkeling na te streven.”

Hockey-fysieke training: gat-in-de-markt!
Hoe is nog meer een ‘fijne’ hockeymotoriek te ontwikkelen? Geijsel: “Door zaalhockey! Omdat de temperatuur in zalen hoger is dan buiten, zijn handen, polsen en spieren hoger van spiertemperatuur. Meer start- en bewegingssnelheid ontwikkelt zich vanzelf, omdat spieren warmer zijn. En met warme spieren school je techniek en fijne neuromotoriek beter dan met koude handen. De bal is beweeglijker op de vlakke ondergrond en gaat sneller. De stick is lichter. De ruimtes zijn kleiner, daardoor wordt er meer bewogen en daar word je warmer van. De partijen zijn kleiner, waardoor kinderen vaker aan de bal zijn. En hoe vaker aan de bal, hoe beter je wordt.

Zaalhockey schoolt de techniek met stick en bal zozeer, dat het lonend is om daar langer in het seizoen mee door te blijven gaan. Al is het maar 1x per week. Met andere woorden: laat blaashallen langer staan. En begin eerder dan 1 december. Het wil ook in voor- en najaar nog wel eens langer nat en koud blijven. En het is zeker eerder donker. Of bij een avond met slecht weer, gewoon binnen trainen. Ook al, omdat trainers en spelers vinden, dat iedereen uit de zaal sterker op het veld terugkeert.”

Integreer fysieke elementen in iedere hockeytraining

Foto: KNHB/Willem Vernes

De boodschap van Geijsel is: “Integreer fysieke elementen met stick en bal. Isoleer het fysieke niet. Promoveer het niet naar een sportschool. Het komt de fijne en brede neuromotorische ontwikkeling van de Nederlandse hockeyer ten goede. Kinderen en spelers worden dan sneller en slimmer betere hockeyers. Op zowel een efficiënte als effectievere wijze, op het hockeyveld zelf!”

Talentontwikkeling door veelzijdiger hockeytraining?
Zorgen de eerder genoemde donorsporten (zie eerder in dit artikel) voor betere hockeytalenten op nationaal niveau? In een recente serie artikelen en interviews op hockey.nl (november 2017) wordt betoogd dat minder hockey en meer andere (donor)sporten in de jeugd beter is voor talentontwikkeling richting nationale teams.
Geijsel: “De onderzoeken, waarop dit gebaseerd is, komen meestal uit Australië en Amerika. Daar wordt in perioden sport op school en universiteit aangeboden. Als een kind graag wil voetballen, dan kan dat slechts enkele maanden per jaar. Als een kind daarna toch wil blijven sporten, dan kiest het – tijdelijk – voor een andere sport. Wanneer zo’n kind, zo’n talent, uiteindelijk toch de top haalt, dan is het geen bewijs voor een blauwdruk voor hoe je talenten het best kunt ontwikkelen. Want wat als het kind wel van jongs af aan dezelfde sport gedaan zou hebben, en in die sport fijn en breed motorisch geschoold zou zijn? Ligt dan de kans op betere techniekontwikkeling en spelinzicht in het eigen spelletje niet voor de hand?”
Het plaatst eerder genoemde donorsporten in een ander daglicht.

In de Ajax-jeugd wordt van meet af aan (7 jaar) gescout en getraind. Slechts een enkeling van die F-jes haalt de top. Goed presteren in die jaren komt vaak door de bekende fenomenen:
1. Vroeg in het jaar jarig zijn.
2. Biologisch snellere ontwikkeling dan teamgenoten van dezelfde kalenderleeftijd.
Deze voorspong is vaak tijdelijk. Het effect ebt weg zodra leeftijden van 14, 15 jaar en ouder bereikt worden. Daarna blijkt pas of de ‘goede’ jonkies uiteindelijk door gaan breken. En dan nog: ook bij Ajax blijkt niemand al op 7 tot 10-jarige leeftijd te kunnen voorspellen wie toptalent is, wordt en door gaat breken vanaf 18-jarige leeftijd.
“Ook bij Ajax zou de jeugdopleiding voetbal-fysieker kunnen in plaats van judo, sportschool toestellen, et cetera.” betoogt Geijsel.

Toptalenten, hockey en variatie
Nederland heeft bijna 300.000 hockeyers. Alle nationale hockeyteams, inclusief de nationale jeugdteams, worden bemenst door ongeveer 1 promille van de hockeypopulatie.
Met andere woorden: slechts 1 promille van de Nederlandse hockeykinderen haalt uiteindelijk de top, de nationale (jeugd)teams.
Geijsel: “Om daar alle (KNHB-)beleid op te richten, doet dat recht aan de overige 999 promille van de kinderen, die niets liever willen dan in het hier-en-nu vaker lekker willen hockeyen? Om zich binnen de eigen club te ontwikkelen. Al is het maar om het 1e lijn- team te halen of om Dames of Heren 1 van de club te halen. Dus waak er voor dat principes voor de top geprojecteerd worden op de rest van hockeyend Nederland. Lekker bezig zijn met het leuke hockeyspelletje ontwikkelt meer hockeyvaardigheden. En nog meer als het met gevarieerde oefen- en partijvormen gebeurt. Niet iedere week dezelfde hockeytraining (techniek + partij tot slot), maar vooral anders trainen:
– Speel bijvoorbeeld eens de afsluitende partij zonder wissels.
– Speel gerust 6 tegen 7. Ook in wedstrijden komen ondertallen voor (denk aan groene en/of gele kaarten, et cetera).
– Train je altijd op water? Train dan eens per week op zand. Dat schoolt ook, want competitiewedstrijden worden soms na veel regen en ijsvorming verplaatst naar zand. Wat is er op tegen, om daar alvast in een training aan te wennen?
– Nut het zaalhockey langer en beter uit.

Versterk het clubhockey met een fijne, brede ontwikkeling van de neuromotoriek. Vanuit de hockeyclub kan dat op hockeyveld gedaan worden. En met support van een hockey-fysieke trainer. Ga van eigen kracht uit. Verandering van spijs doet eten. Dat geldt ook voor de regelmatige afwisseling waterveld-zandveld-zaalhockey. Het betreft ook de hockey-oefenstof, inclusief het fysieke element. Varieer, varieer, varieer. Want meer eten van hetzelfde werkt niet zo goed.”

Varieer, varieer, varieer, want meer eten van hetzelfde werkt niet zo goed

Tot slot
Geijsel sluit af met: “Bij een duwtje in de wedstrijd liever niet zo gauw roepen: “Hé, scheids”. Want internationaal wordt er niet zo snel voor fysieke overtredingen gefloten als in Nederland. Een combinatie met fysiek sterkt juist lijf en leden. Dat werkt ook nog blessure-preventief, zeker indien het fysieke tenminste geleidelijk opgebouwd wordt. Want heel veel blessures blijken te ontstaan door te hard, te snel en te veel. Juist bij nieuwe fysieke oefenstof.”

Zie al deze technisch-tactisch-fysieke elementen als onderdeel van de hockeywedstrijd en train ze dan ook als zodanig. Dit kan ook uitstekend in de reguliere trainingen. Schoenmaker (= trainer) blijf bij je leest: daag jezelf uit en verbreed trainingen met hockey-fysieke elementen.

Bronnen
Wormhoudt, R., Savelsbergh, G. (2013) Athletic Skills Model.
Balyi, I. (1998) Long-Term Athlete Development.

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina