Mentale aspecten vanuit perspectief van de keeper en sleper

De KNHB heeft de afgelopen jaren veel stappen gezet als het gaat om de mentale begeleiding van sporters en trainers. Zelfregulatie, omgaan met druk, samenwerken in een team en veel andere onderwerpen zijn aan bod gekomen. Eén van de onderwerpen binnen de hockeysport is ‘concentratie’. Coaches langs de lijn, spelers binnen het veld en ouders in de auto benoemen het wekelijks. Opmerkingen als “Je was niet geconcentreerd”, “We letten even niet op en we krijgen de goal tegen” of “Wat ben ik toch snel afgeleid” zijn dan ook veel voorkomend op en rond het hockeyveld.

Mede daarom heeft het onderwerp ‘concentratie’ binnen de KNHB de nodige aandacht gekregen. In deze hockeyvisie van Esther de Witte en Wouter van Voorst wordt het fenomeen concentratie bekeken met behulp van twee verschillende onderzoeken. Het eerste onderzoek is gericht op keepers, waarin concentratie met name wordt bekeken vanuit de aan- of afwezigheid van afleidende elementen. Het tweede onderzoek is gericht op de slepers van de strafcorner, waarin hun concentratie wordt bekeken vanuit verschillende focusstijlen.

Keepers en afleiding
Een gigantische hoeveelheid trainingstijd en een enorm doorzettingsvermogen zijn volgens veel experts en onderzoekers een vereiste om een topkeeper te worden. Maar dat zijn niet de enige criteria. Het mentale aspect is minstens zo belangrijk als de vele trainingsuren. Het onderzoek behelsde een enquête (Butler & Hardy, 1992; Gucciardi & Gordon, 2009; Jones, 1993) die werd gehouden onder 34 keepers, allen spelend of gespeeld hebbend in KNHB selectieteams. Concentratie kwam onder andere als een belangrijke mentale vaardigheid naar voren.

De keeper is het sluitstuk van de verdediging. Houd je die ene cruciale bal tegen, of maak je een waanzinnige redding, dan ben je de held van de dag. Maar maak je een fout(je), dan ben je de pineut. Je moet mentaal heel sterk zijn en niet bang om te falen op allesbepalende momenten. Als keeper moet je leren te kunnen omgaan met tegenslagen en mentaal weerbaar te zijn. Niet balen van een gemiste bal maar snel weer kunnen denken “de volgende bal heb ik”, is een voorbeeld van deze weerbaarheid. Keepers moeten vertrouwen hebben in hun eigen vaardigheden en dit uitstralen in het doel.

Het is belangrijk dat keepers leren omgaan met druk. De druk kan hoog zijn wanneer je op cruciale momenten als keeper in actie moet komen. Keepers voelen die druk en deze kan door verschillende dingen worden veroorzaakt. Zo kan een keeper zichzelf deze druk opleggen omdat hij zich focust op het resultaat (bijvoorbeeld: geen ballen doorlaten, alle strafcorners houden, et cetera). Daarnaast kan de druk die een keeper voelt ontstaan vanuit zijn omgeving. Een coach die blijft hameren op het houden van een bal verhoogt daarmee de druk bij een keeper. Daar kan nog bijkomen dat in hogere teams twee keepers bij een team horen en dat de best presterende keeper tijdens de wedstrijd wordt opgesteld.

De medespelers van een keeper kunnen zowel positieve als negatieve invloed hebben op de druk die een keeper ervaart. Medespelers die boos worden op hun keeper na een doelpunt van de tegenstander kunnen ervoor zorgen dat een keeper nog meer druk voelt om de volgende bal wel te hebben. De meeste druk die keepers voelen is mentaal. Als keeper sta je vaak alleen in het doel en ben je op de meeste momenten niet in de buurt van het spel. Dan is het aan de keeper zelf om zijn gedachten op orde te houden. Wanneer de druk hoog wordt, wordt dit vaak lastiger.

Fysieke druk is voor een keeper voelbaar wanneer aanvallers en verdedigers in de cirkel komen. Een brutale spits kan de keeper aan de kant duwen of het zicht ontnemen, waardoor ook fysiek de druk voor een keeper nog toeneemt. Voor sommige keepers werkt die druk juist heel goed en heeft die een positief effect op hun prestaties, zij worden scherper van druk en hun concentratie neemt toe. Anderen merken daar eerder de negatieve effecten van, omdat ze meer gaan balen van fouten of te veel gaan nadenken over hun handelingen.

Als keeper moet je leren om kunnen gaan met tegenslagen en mentaal weerbaar te zijn

Foto: KNHB/Willem Vernes

Hoogspanning / concentratie
Een keeper kan tijdens een wedstrijd maar weinig in actie hoeven te komen. Zo kan het voorkomen dat het spel zich met name in de aanvallende cirkel afspeelt, maar dat in de laatste minuut een keeper toch op scherp moet staan voor een doelpoging tegen, een strafcorner tegen of zelfs een shoot-out-serie om een wedstrijd te beslissen. De druk op een keeper wordt dan erg hoog. Het is dan essentieel voor een keeper om gefocust en rustig te blijven.

Maar hoe doe je dat? Hoe blijf je geconcentreerd als keeper en geef je jezelf de ruimte om optimaal te presteren op het moment dat het moet?

Afleiders
Keepers hebben vaak te maken met allerlei afleidingen. Wie geconcentreerd wil blijven moet eerst weten waar die afleidingen vandaan komen. Van nature zijn we geneigd om externe factoren – de scheidsrechter, de tegenstander, het weer – als de grootste bronnen van afleiding aan te wijzen. Maar veel vaker is het de onrust in ons eigen hoofd die tot concentratieverlies leidt. Eén van de grootste afleiders zijn de eigen gedachten van een keeper. Zeker wanneer een keeper lange tijd niets te doen heeft, is er veel ruimte voor afleidende en niet-functionele gedachten. Om als keeper gefocust te zijn is het belangrijk dat je leert om afleidende gedachten uit te kunnen schakelen en irrelevante omgevingscues te kunnen negeren. Die kunnen voor veel keepers belemmerend zijn en hen afleiden van de simpele taak: het stoppen van ballen. Als je goed geconcentreerd bent, dan heb je weinig plek voor negatieve of niet-helpende gedachten. Door je bewust te zijn van je eigen gedachten, kan dat je ook helpen om deze gedachten onder controle te krijgen.

Maar veel vaker is het de onrust in ons eigen hoofd die tot concentratieverlies leidt

Model van Eberspächer
Een model dat van toepassing is en inzicht geeft in welke gedachten een rol spelen bij sporters is het model van Eberspächer (1990) met de zogenoemde aandachtscirkels (figuur 1). Eberspächer voegde zes cirkels samen in het model. Elke cirkel (niveau) staat voor de hoeveelheid aandacht die je voor je taak hebt. Hoe dichter je bij het centrum komt (cirkel 1), hoe beter je concentratie is. Hoe verder je afwijkt naar de buitenste cirkels (cirkels 2-6), hoe meer je wordt afgeleid.

Figuur 1: Cirkels van Eberspächer

Cirkel 1 = ik (b)en mijn taak (bewegingen)
Wanneer je je in de eerste aandachtscirkel bevindt, ben je volledig bezig met jezelf en de taak die je op dat moment aan het uitvoeren bent. Jouw taak als keeper staat centraal bij alles wat je doet. Je raakt niet afgeleid door dingen uit de omgeving of afleidende gedachten. Dit is de cirkel waarin je wil zitten om optimaal te presteren.
Cirkel 2 = directe afleidingen
De tweede cirkel staat symbool voor directe afleidingen uit de directe omgeving. Denk hierbij aan externe factoren als de scheidsrechter, het weer, je helm, enzovoorts.
Cirkel 3 = ‘is-behoort te zijn’-vergelijkingen
De derde cirkel toont afleidende gedachten over hoe iets eigenlijk zou moeten zijn. Je vergelijkt je huidige prestatie (de werkelijkheid) met hoe het eigenlijk zou moeten zijn (de ideale situatie). Deze vergelijkingen zijn over het algemeen negatief, waardoor de kans bestaat dat het bereiken van je doel stagneert. Een voorbeeld is: “Ik had deze bal eigenlijk kunnen hebben”. Deze analysestand is goed na afloop, maar niet tijdens de wedstrijd.
Cirkel 4 = winnen / verliezen
In cirkel vier gaan de afleidingen over winnen en verliezen waarbij de focus ligt op het resultaat. Bijvoorbeeld: “Als ik deze bal stop, dan winnen we de wedstrijd“.
Cirkel 5 = gevolgen van winst / verlies
In cirkel vijf gaan de gedachten nog een stapje verder dan in vier. Dan gaan de gedachten over de gevolgen van winnen of verliezen. Gedachten als “Wanneer we deze wedstrijd verliezen, dan degraderen we”.
Cirkel 6 = de zinsvraag: wat doe ik hier?
Hierbij vraagt iemand zich af wat hij hier eigenlijk nog doet. Met andere woorden, iemand stelt zich de vraag of het nog wel zin heeft om op het hockeyveld te staan.

Des te verder je van cirkel 1 verwijderd bent, des te minder je met je taak bezig bent. De truc is  om in cirkel 1 te blijven of, als je merkt dat je in een andere cirkel bent, weer terug naar de eerste cirkel te gaan. Leer denken wat je wilt denken. Dat houdt in dat je zelf achter het stuur zit van  je eigen gedachten in je hoofd. Op die manier heb je controle over jouw aandacht. Het is het gebrek aan controle dat ons afleidt.

Leer denken wat je wilt denken. Dat houdt in dat je zelf achter het stuur zit van je eigen gedachten in je hoofd

Foto: KNHB/Willem Vernes

Slepen en een ideale focusstijl
Bij het aanleren en het uitvoeren van een motorische beweging zoals de sleeppush kunnen we ons op verschillende dingen concentreren. Je zou kunnen zeggen dat we allemaal de focus op iets anders leggen. Vanuit onderzoek gericht op focusstijlen (Agar, Humphries, Naquin, Hebert, & Wood, 2016; Zarghami, Saemi, & Fathi, 2012) onderscheiden we vier verschillende manier van focus:

  • intern brede focus
  • extern brede focus
  • intern smalle focus
  • extern smalle focus

Bij een intern brede focus richten we ons op veel of grote technische en/of fysieke onderdelen. We denken hierbij bijvoorbeeld aan de samenwerking van verschillende lichaamsdelen of de verschillende stappen die we technisch moeten doorlopen om de bal vanaf de kop cirkel in het doel te krijgen.

Bij een extern brede focus richten we onze aandacht op iets buiten onszelf. Voorbeelden hiervan zijn de bal rechtdoor pushen of de bal op goal krijgen.

De intern smalle focus is een meer ontwikkelde vorm van aandacht richten dan de interne brede focus. De aandacht gaat niet meer naar meerdere of grote onderdelen maar naar een kleiner gespecificeerd onderdeel. Voorbeelden hiervan zijn de linkervoet goed neerzetten bij het oppakken van de bal door de sleper of zorgen dat je hand laag genoeg komt bij het meenemen van de bal.

Een extern smalle focus legt de aandacht op een klein onderdeel buiten jezelf. Dit kan de linkerbovenhoek van de goal zijn, maar ook de achterkant van de bal waar je je tijdens het aanlopen op concentreert. Een externe focus hoeft niet te betekenen dat je daadwerkelijk naar deze plek kijkt. Door je in gedachten op deze externe plek te focussen kun je hetzelfde bereiken.

Je zou kunnen zeggen dat we allemaal de focus op iets anders leggen

Foto: KNHB/Koen Suyk

Focusstijlen binnen de nationale jeugdteams
Op basis van deze verschillende manieren van focus is er in 2017 onderzoek gedaan onder de slepers van de verschillende jeugdselectieteams van de KNHB. Zowel U21, U18 en U16, jongens en meisjes, zijn hierin meegenomen. Zij werden door middel van een enquête gevraagd waar zij hun focus hebben tijdens zowel trainingen als wedstrijden.

Het overgrote deel van de spelers gaf aan tijdens trainingen een voornamelijk interne focus te hebben. Deze was met name gericht op de specifieke aanwijzingen van de trainer. Was het focuspunt van de trainer dat de linkerhand laag moest blijven, dan was dit ook het belangrijkste focuspunt van de spelers. Bij spelers die al een relatief langere periode met de sleep bezig zijn lag de focus op een intern smaller punt dan bij slepers die korter bezig waren. Zo konden meer ervaren slepers zich makkelijk echt focussen op het laag houden van de hand, waar minder ervaren slepers zich leken te focussen op welke lichaamsonderdelen bijdragen aan het laag houden van deze hand.

Tijdens wedstrijden lijkt deze interne focus, wellicht zonder verrassingen, plaats te maken voor een externe focus. Spelers willen graag de vruchten van hun trainingen plukken en een goal maken. De verschuiving van deze focus kan echter voor problemen zorgen. De wissel van intern naar extern maakt dat spelers in een situatie komen die ze minder gewend zijn. De mindere gewenning kan zorgen voor een toename van hun stresslevel en zo een deel van de ervaren wedstrijddruk verklaren. De toegenomen druk kan de sporter dan afleiden zodat hij zich niet optimaal op een taak kan richten en de prestatie verslechtert. En ironisch genoeg zijn dit vaak de gedachten over het belang van een goede prestatie. Door gedachten als “Als ik maar niet mis” of “Als ik deze maak kunnen we…” dwaal je af van je taak. Je stapt uit de eerste cirkel van aandacht.

Welke focusstijl werkt uiteindelijk het beste?
Hoewel de meningen hierover niet volledig eenduidig zijn, wordt de individuele voorkeur wel als belangrijk neergezet. Wat voor de één werkt hoeft niet voor de ander te werken. Het lijkt daarmee niet alleen belangrijk om spelers te leren tijdens de sleep een focusstijl aan te nemen die hen het beste ligt en waaraan ze gewend zijn. Maar ook om hun trainers bewust te maken van deze focusstijlen en de verschillende voorkeuren van spelers daarin. Eén van de manieren om dit aan te pakken is door te kijken naar de indeling van de specifieke sleeptrainingen. Doordat zeker jonge slepers nog in een uitgebreide aanleerfase zitten, zullen de trainingen zich voornamelijk focussen op interne aspecten. Er kan echter gekeken worden of het mogelijk is om situaties toe te voegen waarin er ruimte is voor een externe focus alsmede of er een toename is van de op dat moment ervaren druk. Zo gaven de jeugdspelers van de KNHB aan dat het simpel meekijken van enkele andere spelers de druk al kan laten toenemen. Die druk nam nog verder toe wanneer ze hier bewust van werden gemaakt en door een trainer toegesproken werden. Evalueren met de spelers kan ruimte bieden om te onderzoeken welke voorkeur zij hebben (focus op een intern of een extern aspect) en hen daar vervolgens in te begeleiden.

De verschuiving van deze focus kan echter voor problemen zorgen. De wissel van intern naar extern maakt dat spelers in een situatie komen die ze minder gewend zijn

Foto: KNHB/Koen Suyk

Gebruik in de praktijk
Hoewel de keeper in het doel en de sleper van de strafcorner heel andere taken uitvoeren in het veld, kent hun manier van concentreren overeenkomsten. Zo laten beide onderzoeken zien dat de individuele verschillen en voorkeuren leidend zijn in hoe we ons het beste kunnen ontwikkelen en waar we ons het fijnst bij voelen. Het is voor iedere sporter belangrijk om zoveel mogelijk bij zijn eigen taak te blijven. Daarom is het dus zowel voor een keeper als voor een sleper belangrijk om vooral in de eerste cirkel van het model van Eberspächer te blijven. Maar elke sporter gaat anders om met de afleidingen die hij tegenkomt en die er voor zouden kunnen zorgen dat hij naar een andere aandachtscirkel gaat. De één vindt ontspanning in een initiële afleiding, de ander is hierdoor de kluts al meteen kwijt.

Het vinden van de ideale focusstijl voor elke individuele speler kan bijdragen aan het vinden van concentratie en aan het houden of krijgen van de aandacht in de eerste, meest optimale aandachtscirkel. Trainingen zijn essentieel om per individuele sporter na te gaan wat zijn ideale focusstijl is. Het model van Eberspächer kan voor keeper en sleper worden gebruikt om actief over na te denken en er mee bezig te zijn wanneer de aandacht verschuift. Het vinden van de juiste focusstijl draagt bij aan de ontwikkeling van het vermogen om te kunnen teruggaan naar de eerste aandachtscirkel.

Het is voor iedere sporter belangrijk om zoveel mogelijk bij zijn eigen taak te blijven

Tot slot
Als laatste is het voor een trainer/coach interessant hoe je het bovenstaande bereikt. Om een keeper zoveel mogelijk in zijn eerste aandachtscirkel te houden is het allereerst zaak om te achterhalen met welke afleidingen hij te maken heeft. Ga in gesprek met je keeper en leer hem kennen. Voor de ene keeper zit de afleiding in de angst voor bijvoorbeeld een hoge bal aan de stickkant, omdat dit de zwakke plek is. Voor de ander zit de afleiding in het oordeel van bijvoorbeeld zijn ouders, omdat die altijd hameren op het houden van de nul. Het is bij elke vorm van afleiding zaak om terug te komen naar de eerste aandachtscirkel en te blijven trainen en coachen op de taak van de keeper. Maak deze taak zo klein en eenvoudig mogelijk. Als voorbeeld hierbij kan bij een keeper die angst heeft voor de hoge bal op stickkant worden gecoacht op de juiste houding. Vertel hoe de voeten moeten staan, waar de armen moeten zijn en wat de plaats moet zijn ten opzichte van het doel wanneer wordt geschoten. De keeper verlegt zo zijn focus en concentreert zich op zijn taak. Zo zal de afleiding die de keeper in eerste instantie voelde minder worden of zelfs wegvallen.

Om een sleper in de juiste focusstijl te houden zal een coach in essentie niet veel anders hoeven te doen dan wat hierboven werd beschreven voor de keepers. Ga in gesprek met een sleper en achterhaal wat de ideale focusstijl is. Begin hierbij met de interne focusstijl, omdat deze op een training automatisch naar voren komt. De interne focusstijl zal in eerste instantie ook nodig zijn om de sleeppush goed aan te leren. Naarmate een sleper beter wordt en de interne focusstijl bij wedstrijden geregeld verschuift naar een externe focusstijl is het zaak om hier met de sleper over te blijven praten. Wat werkt wel en wat werkt niet? Achterhaal met de sleper ook zijn afleidingen en bepaal aan de hand hiervan welke focusstijl je kunt of moet coachen. Wanneer een sleper bijvoorbeeld gefrustreerd raakt omdat het rechtsonder pushen van de bal niet lukt (externe focus), verleg dan de focus naar intern en help de speler bijvoorbeeld weer om de linkervoet goed neer te zetten (interne focus). Mocht een sleper juist baat hebben bij een externe focus en beter pushen wanneer een bepaalde hoek moet worden geraakt, verleg dan de focus en hamer dan op het pushen in de juiste hoek. Maar voor zowel de keeper als de sleper geldt: ga in gesprek, leer je speler kennen en bepaal op basis hiervan hoe je de beste prestatie kan neerzetten samen.

Bronnen

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina